Een andere aanpak van de wooncrisis? Een omdenkpleidooi

De tekorten aan met name betaalbare woningen lopen nog steeds op. Het is de vraag of het onlangs afgesloten woonakkoord daadwerkelijk soelaas gaat bieden. Ondertussen worstelen grote groepen inwoners met de gevolgen van dit tekort voor hun bestaanszekerheid. Wie die worsteling niet volhoudt, kan zomaar dak- of thuisloos worden. De laatste cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten zien hoe urgent dit probleem is.

Het aantal mensen dat dak- of thuisloos is stijgt flink de laatste jaren, zo laat het CBS zien. En beleidsmakers hebben nog steeds onvoldoende zicht op wie er daadwerkelijk dak- of thuisloos worden. Wie zijn de slachtoffers van deze zogenaamde wooncrisis en wat kan er op de korte termijn voor hen gedaan worden? En waarom schieten de huidige oplossingen tekort waardoor een fundamentele andere aanpak nodig is?

Het tellen van dak- en thuislozen

Het tellen van en zicht krijgen op wie er feitelijk dak- of thuisloos zijn blijft een uitdaging. Veel dak- en thuislozen maken bijvoorbeeld geen gebruik van voorzieningen of komen niet in aanraking met instanties. Zij blijven buiten beeld van de hulpverlening. De traditionele CBS-meting geeft een te beperkt beeld van wie er daadwerkelijk dak- en thuisloos zijn, zeggen de opvanginstelling. De CBS-meting onderschat daardoor het aantal dak- en thuislozen. De nieuwe ETHOS-tellingen laten zien dat dit aantal hoger ligt. Mede als reactie hierop gaan steeds meer regio’s over op de ETHOS aanpak.

Niet alleen zichtbare dakloosheid

ETHOS staat voor ‘European Typology of Homelessness and Housing Exclusion’ waarbij dakloosheid wordt gezien als een gebrek aan volwaardige huisvesting. ETHOS brengt niet alleen zichtbare dakloosheid in beeld (mensen die op straat en in de nachtopvang verblijven), maar brengt ook groepen in kaart die vaak buiten beeld blijven, omdat zij bijvoorbeeld worden aangemerkt als zelfredzaam of niet rechthebbend.

De definitie omvat in totaal 13 categorieën dak- en thuisloze mensen. Een afgeslankte versie, de ETHOS-Light, wordt in Nederland gebruikt. Deze versie omvat:

  1. Mensen die leven in de openbare ruimte
  2. Mensen in de noodopvang.
  3. Mensen in een tijdelijke opvang voor dakloze mensen.
  4. Mensen die uitstromen uit een instelling.
  5. Mensen in niet-conventionele woonplekken (zoals auto, kraakpand, vakantiewoning).
  6. Mensen die tijdelijk verblijven bij familie, vrienden of kennissen.
  7. Mensen met een dreigende huisuitzetting (binnen 30 dagen na de teldag).

Deze telmethode is in 2023 voor het eerst in Nederland toegepast in de regio Noordoost-Brabant. 96 organisaties hebben daaraan meegewerkt. Aan de tweede ETHOS-telling in 2024 deden 377 telorganisaties in zes regio’s mee (naast Brabant, het Rijnland, West-Friesland, de Westelijke Mijnstreek en Gelderland-Zuid). Onder de organisaties bevonden zich gemeentelijke diensten, maatschappelijke opvangorganisaties, huisartsen, woningcorporaties, maatschappelijk werk en vrijwilligersinitiatieven. In 2025 gaan meerdere regio’s, waaronder de grote steden Den Haag en Amsterdam aan de telling deelnemen.

Uitkomsten ETHOS tellingen

Uit de twee tellingen komt een ander beeld naar voren dan het traditionele beeld van de alleenstaande man van middelbare leeftijd met psychische en/of verslavingsproblematiek op een bankje in het park. Dak- en thuisloosheid treft heel verschillende mensen. De grootste groep leeft niet op straat of in een opvang voor daklozen. De meeste dak- en thuisloze mensen verblijven bij vrienden of familie. Of op een camping, in een antikraakpand, een schuur of in een auto. 18 procent van de getelde dak- en thuislozen verblijft in een van deze zogenaamde niet-conventionele woonruimten.

Andere opvallende uitkomsten zijn:

  • 30 procent van de volwassen getelde personen is vrouw
  • Ruim 40 procent van de in totaal getelde dak- en thuisloze personen is kind (18 procent) of jongere (22 procent). Daarnaast hebben nog veel kinderen indirect met dak- of thuisloosheid te maken. Zij zijn dan niet zelf dak- of thuisloos, maar hebben wel een ouder die dak- of thuisloos is (meestal hun vader).
  • 35 procent van de mensen die op straat verblijven is EU-burger met een niet-Nederlandse nationaliteit, de zogenaamde arbeidsmigranten.
  • Ongeveer een kwart van de getelde volwassenen is langer dan twee jaar dak- en thuisloos.

Naast de ETHOS telling is er de eerder genoemde CBS Monitor Dakloosheid die sinds kort ook gebruik maakt van de ETHOS-light classificatie. Deze brengt categorieën 2 en 3, de dakloze mensen in opvang en tijdelijke woonvormen in beeld. Er bestaan wel plannen om het aantal categorieën uit te breiden, maar vooralsnog blijven andere vormen van dakloosheid bij deze monitor nog buiten beeld.

Buiten de boot

Wat opvalt aan de ETHOS telling is hoeveel verschillende groepen er onzichtbaar blijven. Grote groepen mensen die niet onder een bepaalde beperkte definitie vallen, maar wel degelijk dak- of thuisloos zijn. Zij blijven verstoken van hulp. Een paar voorbeelden:

  • Economisch dak- en thuislozen raken vaak thuisloos door bepaalde life events, zoals scheiding, ontslag, remigratie, faillissement of ruzie met ouders. Door het tekort aan betaalbare wonen, hebben zij een woonprobleem. Omdat zij in de meeste gevallen daarnaast bijvoorbeeld geen bijkomende psychische of verslavingsproblemen hebben, worden zij als zelfredzaam gezien. Zij krijgen door het ontbreken van een zorgvraag geen toegang tot de maatschappelijke opvang en krijgen geen urgentie als woningzoekende. Bij scheiding heeft de partner zonder kinderen geen recht op gezinsopvang. Het tragische is dat deze zorgvraag na verloop van tijd bij velen van hen wel ontstaat. Doordat zij jarenlang in een situatie van onzekerheid verkeren, zonder perspectief en met vaak chronische stress, krijgen zij vanzelf met zwaardere problemen te maken.
  • De arbeidsmigranten. Dakloze EU-burgers met een niet-Nederlandse nationaliteit verblijven zelden in de opvang, omdat zij daar meestal niet worden toegelaten. Gemeenten hanteren nu vaak nog de regel dat zij aantoonbaar vijf jaar in Nederland moet hebben gewoond en gewerkt, voordat zij recht hebben opvang. Net zo als de economisch daklozen blijven ze daardoor ook buiten beeld bij gemeenten en hulpinstanties.
  • Starters. Het gebrek aan betaalbare woningen leidt naast dak- en thuisloosheid ook tot andere negatieve effecten, met name voor starters op de woningmarkt. De hoge woonlasten zorgen ook voor toenemende ongelijkheid binnen de huidige generaties jongeren. Daar waar vermogende ouders hun kinderen kunnen ondersteunen bij de start op de woningmarkt, geldt dit niet voor minder vermogende ouders. Deze jongeren ondervinden niet alleen financiële, maar ook sociale psychologische gevolgen. Het beïnvloedt hun toekomstperspectieven, belemmert hun academische en professionele prestaties, en heeft invloed op hun sociale leven en algehele welzijn. Het gedwongen langer bij de ouders blijven wonen belast familierelaties en belemmert de onafhankelijkheid, met als gevolg verhoogde stress en interpersoonlijke conflicten.

Samengevat: systeemwereld en leefwereld botsen op elkaar en bepaalde groepen inwoners zijn het kind van de rekening.

Hoe de sociale huursector kleiner werd

Het aandeel van de sociale huursector in de totale woningvoorraad steeg van 13 procent in 1947 tot bijna 40 procent eind jaren tachtig. De omslag kwam in 1988 met de Ontwerp nota volkshuisvesting in de jaren negentig. De nadruk kwam te liggen op het bevorderen van het eigen woningbezit. Daarnaast werden de subsidies aan woningcorporaties afgeschaft. De afname werd versterkt door de sloop en verkoop van sociale huurwoningen. In 2022 bedroeg het aandeel 29 procent van de totale woningvoorraad. Hoewel het aanbod is afgenomen, is de vraag naar betaalbare huisvesting niet afgenomen.

Oplossingen

De oplossing die voor de hand ligt, en die in de politiek ook altijd genoemd wordt, is grootschalige woningbouw, en dan met de nadruk op betaalbaarheid. Bouwen… bouwen… bouwen, zoals het regelmatig uit Den Haag klinkt. Maar deze oplossing kost tijd en loopt tegen nogal wat belemmeringen aan, zoals hoge grondprijzen, stikstofregels, financiering, bureaucratische belemmeringen. Uit recent onderzoek van de woonbond blijkt dat zes op de zeven gemeenten achterlopen op hun doelstellingen en de afgelopen jaren minder dan 30 procent sociale huurwoningen hebben gebouwd. Het in december afgesloten woonakkoord probeert de impasse te doorbreken met twintig beloftes. Maar volgens critici ontbreken extra financiering en harde afspraken, waardoor er weinig zal veranderen. Daarnaast hebben belangrijke partijen als pensioenfondsen en de woonbond zich niet bij het akkoord aangesloten.

Een (beperkt) overzicht van alternatieve oplossingen

Om het achterblijven van grootschalige woningbouw op te vangen, zijn er veel kleinschalige (lokale) alternatieve aanpakken ontwikkeld. Deze alternatieven komen echter onvoldoende van de grond of hebben maar een zeer beperkte impact. Allerlei (lokale) regelingen, wetten en verordeningen staan een grootschalige uitrol van creatieve ideeën vaak in de weg. Wederom is er sprake van een botsing tussen systeemwereld en leefwereld. Een aantal voorbeelden.

Niet conventionele woonruimte

Zoals ook uit de ETHOS telling blijkt, kunnen mensen die geen toegang hebben tot de reguliere woningmarkt vaak nog hun toevlucht nemen tot zogenaamde niet-conventionele woonruimten als onderhuur, kamerbewoning, huisjesmelkers, illegale hotelbedden, vakantiewoningen, kraakpanden enzovoort. Platform31 laat in het onderzoek Souterrain van het wonen zien dat deze mogelijkheden de laatste jaren zijn afgenomen in de steden als gevolg van nieuw beleid en/of strengere handhaving van bestaand beleid. Met name het handhaven op het niet permanent bewonen van recreatiewoningen is de laatste jaren vaak in het nieuws geweest.

Het Jongerenpanel de Derde Kamer laat in haar advies zien dat een oplossing als tiny houses vaak niet in de bestemmingsplannen past. Omdat ze te klein of verplaatsbaar zijn, komen ze niet in aanmerking voor een woonbestemming. Zij komen wel in aanmerking voor een recreatiebestemming, maar mogen dan niet permanent bewoond worden. De Derde Kamer pleit daarom voor een ‘vrijbuitersgebied’ in elke gemeente waar alternatieve woonvormen (tiny houses, omgebouwde bussen, containerwoningen etc.) zijn toegestaan. Voorwaarde is wel dat de bewoners zich kunnen inschrijven bij de gemeente.

Housing First

Een ander voorbeeld is Housing First. Housing First begint met het regelen van woonruimte. Dat geeft stabiliteit en rust en geeft mensen de regie over hun leven terug. Uit onderzoek blijkt dat Housing First het meest succesvolle model is om dak- en thuisloosheid te bestrijden. Beleidsmakers zijn dan ook enthousiast. In het Nationaal Actieplan Dakloosheid 2023-2030 uit 2022 staat deze aanpak dan ook centraal.

De praktijk blijkt weerbarstiger. De eerste pilotprojecten zijn al meer dan 15 jaar geleden van start gegaan. Maar tot nu toe hebben relatief slechts weinig dak- en thuislozen van deze aanpak kunnen profiteren. De uitvoering van Housing First wordt door gemeenten vaak uitbesteed aan zorgorganisaties. Deze organiseren het vaak zodanig dat alleen dak- en thuislozen met een zorgvraag hiervoor in aanmerking komen. Groepen als economisch daklozen en arbeidsmigranten komen daardoor niet in aanmerking.

Zorgorganisaties kunnen veel regelen, maar voor het meest essentiële (de woning) zijn ze afhankelijk van andere partijen: de woningcorporaties. Deze stellen relatief weinig woningen beschikbaar voor Housing First. Ze moeten het schaarse aanbod aan huisvesting verdelen tussen verschillende groepen (urgente) woningzoekenden. Daarnaast hebben mensen die dak of thuisloos zijn te maken met een stigma. Woningcorporaties zijn terughoudend bij het toewijzen, omdat ze bang zijn dat dak- en thuislozen overlast gaan geven, ook al is daar in de praktijk nauwelijks sprake van.

Gemeenten kúnnen van Housing First een prioriteit maken. Bijvoorbeeld door meer sociale huurwoningen toe te wijzen aan mensen die snel een huis nodig hebben. Of door corporaties te verplichten óók dakloze mensen zonder zorgcontract via Housing First te huisvesten. Alleen is Housing First nu alleen een beleidssuggestie vanuit de landelijke overheid. Gemeenten hebben zelf de beleidsvrijheid om te kiezen of en in welke vorm zij Housing First wensen uit te voeren.

Woningdelen

Platform31 heeft zeven varianten van woningdelen op een rijtje gezet. De waarschijnlijk laagdrempeligste variant is kamerwijze verhuur: Het verhuren van een bestaande woning aan twee of meer alleenstaanden met afzonderlijke huurcontracten. Zo’n vorm zou voor alle typen woonstarters, met name jongeren, aantrekkelijk kunnen zijn. Ook is er een markt voor senioren, broers en zussen of vrienden die graag met elkaar een woning delen. Maar dit vergt wel een andere manier van werken van woningcorporaties. Bewoners verlangen bijvoorbeeld inspraak in met wie zij hun voordeur gaan delen. Dit kan op gespannen voet staan met het toewijzingssysteem zoals woningcorporaties dat zelf hanteren.

Een ander voorbeeld van woningdelen is Onder de Pannen, waarbij burgers die een kamer over hebben, die kunnen onderverhuren aan mensen die economisch dak- of thuisloos zijn. Zonder gevolgen voor bijvoorbeeld de uitkering van de hoofdbewoner. Ondanks het succes van dit programma, blijkt het lastig deelnemers te vinden die bereid zijn hun woning te delen, waardoor het aantal beschikbare kamers via dit programma op het moment relatief laag is.

Dit overzicht is lang niet uitputtend, maar geeft wel een indicatie van waar (creatieve) alternatieven voor de woningmarkt tegenaan lopen. Wat als gemeenschappelijke noemer naar voren komt is dat door een veelvoud aan regels, verordeningen, (organisatie)belangen en vastzitten in bestaande (denk)systemen alternatieve huisvestingsoplossingen niet, te weinig of te laat gerealiseerd worden. De woningzoekende is daarvan de dupe.

Hoe nu verder?

Doorgaan op de ingeslagen weg is niet voldoende. Te weinig woningzoekenden profiteren nu van de bestaande oplossingsrichtingen. Teveel jongeren moeten het starten van een zelfstandig huishouden uitstellen. Teveel mensen die dak of thuisloos zijn blijven letterlijk in de kou staan, met alle negatieve gevolgen voor zowel henzelf als de samenleving als geheel. Doorgaan op deze ingeslagen weg zal alleen maar tot nog grotere problemen leiden. Het is een goed idee om te gaan omdenken: de leefwereld boven de systeemwereld zetten, een dak boven het hoofd als de hoogste prioriteit. Zodat niet zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, andere afwegingen voorrang krijgen. Tenslotte bepaalt artikel 22, lid 2 van de Nederlandse Grondwet dat de overheid daarin een verantwoordelijkheid draagt. En is huisvesting ook relevant binnen artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarnaast wordt het recht op huisvesting genoemd in verschillende internationale verdragen, zoals het Europees Sociaal Handvest en het Internationaal Verdrag Economische, Sociale en Culturele Rechten. Deze verdragen zouden geen wassen neus moeten zijn.

Omdenken betekent in dit geval dat het recht op een dak boven je hoofd boven allerlei andere (lokale) wetten, regelingen en verordeningen gesteld gaat worden. Een dergelijke benadering zal wellicht effectiever blijken dan het stroperige proces om bestaande belemmeringen voor het bouwen van woningen op te heffen, waaraan Mona Keijzer in Binnenlands bestuur van 21 december 2024 refereert. Zeker als het bedoeld is als tijdelijke overbrugging totdat het grootschalig bouwen van betaalbare huisvesting wel gerealiseerd kan/gaat worden. Een dergelijke benadering kan ook heel goed aansluiten op de oplossingen die het Kansfonds exact een jaar geleden heeft ontwikkeld.

Het vergt politieke moed, dit omdenkidee. Maar gezien de urgentie kunnen de verantwoordelijke minister en de Tweede Kamer gaan nadenken over hoe ze dit omdenkidee in wetgeving kunnen vastleggen. En hoe ze samen met alle verantwoordelijke partijen het recht op wonen voorop kunnen zetten in het maken en uitvoeren van beleid.

Foto: Kansfonds