Door de bril van... de wijkverpleegkundige

‘In de eerste coronatijd hebben we gezien dat effectief samenwerken wel degelijk kan. We moesten wel. Er waren veel mensen die zorg nodig hadden. In een crisissituatie zet je alles opzij en dan zie je: het gaat goed.’ Janina Hoogervorst is al 15 jaar met veel plezier wijkverpleegkundige. Sinds vijf jaar werkt ze in Scherpenzeel en Renswoude. Ze doet mee aan de lokale praktijk van In voor mantelzorg-thuis in Renswoude, waarbij wordt gewerkt aan een betere samenwerking voor mantelzorgers. In deze serie vragen we mensen die hieraan meedoen wat ze drijft. Waarom zijn zij In voor mantelzorg-thuis?

Waarom werk je mee aan In voor mantelzorg-thuis?

‘Ik kom in de dagelijkse praktijk veel mantelzorgers tegen. De verzorgingstehuizen zijn langzaam maar zeker weggevallen: het doel is dat mensen langer thuis blijven wonen. Dat is belangrijk, want hoe langer iemand regie kan houden over het eigen leven, hoe beter. Bovendien is de gemeente hier vrij religieus en agrarisch, het zijn kleine dorpen. Het is hier normaal dat je zo lang mogelijk zelfstandig en zelfvoorzienend blijft en je voor je naasten zorgt. Mensen zijn wat zorgmijdend: ze proberen het liefst alles zelf op te lossen, als dat niet lukt met de directe familie of gemeenschap, en pas als laatste met de professionele hulpverlening. Die nadruk op zelfstandigheid zorgt er helaas voor dat de kans op overbelasting van mantelzorgers toeneemt. De situatie escaleert soms zo dat mensen met veel uren aan zorg bij ons in zorg komen inclusief de overbelaste mantelzorgers. De kunst is om eerder te signaleren, zodat er een balans kan ontstaan. Daar heb je elkaar voor nodig. Ik zou het fijn vinden wanneer er door dit project een betere samenwerking ontstaat tussen formele en informele zorg.’

Kun je wat vertellen over de samenwerking met andere professionals?

‘Een tijd geleden toen de marktwerking van start ging in de zorg is iedereen op een eigen eiland gaan werken. Je ziet daardoor dat dingen heel erg ‘alleen’ worden opgelost. Als wijkverpleegkundige zou ik eigenlijk willen zien dat er meer wordt samengewerkt. Er zijn in deze regio al vijf thuiszorgorganisaties en iedereen zit op z’n eigen eiland. Dan kan het dus gebeuren dat je twee cliënten hebt die naast elkaar wonen, maar die door andere instellingen worden geholpen. De marktwerking heeft ook gezorgd voor een schadelijke concurrentie, terwijl samenwerking een veel betere strategie is. Soms lijkt doelmatigheid de belangrijkste drijfveer. Maar mensen moeten de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dat moet het uitgangspunt zijn.’

Wat gaat er goed in de samenwerking?

‘In de eerste coronatijd hebben we gezien dat effectief samenwerken wel degelijk kan. We moesten wel. Er waren veel mensen die zorg nodig hadden. In een crisissituatie zet je alles opzij en dan zie je: het gaat goed. Zo was er bijvoorbeeld een huisarts die iedere week op een vast moment met alle betrokkenen wilde terugkoppelen. “Hoe gaat het, wat kan er nog geboden worden?” Zo konden we ook taken van elkaar overnemen. Dat was een geweldige manier van samenwerken. Het kan dus echt. Ik denk dat het ook te maken had met de urgentie. Ik ben volledig de wijk in gegaan en had geen tijd voor administratie. Het ging om mensenlevens. Ik ben niet bezig geweest met het schrijven van zorgplannen, indicatiestellingen en evaluaties. Ik dacht: dat kan later. Het was wel overleven. Je werkt op adrenaline, collega’s vallen uit en je verliest in korte tijd veel cliënten. Alle reguliere zorg ligt stil. Het heeft veel invloed op ons gehad: je leeft een geïsoleerd bestaan. Maar doordat je zo weinig collega’s in het werkveld hebt staan die nog overeind stonden, veel ernstig zieke cliënten die je wilt helpen, ga je gewoon. Samenwerking komt dan vanzelf op gang, want je hebt elkaar nodig.’

Waar werk je nu aan bij In voor mantelzorg-thuis?

‘Ik ben aan het bruggenbouwen, dat vind ik belangrijk. We maken een nieuwe sociale kaart, die goed moet worden bijgehouden. Ook maken we een soort placemat voor inwoners. Je wil in de zorgverlening de lijntjes zo kort mogelijk hebben en inwoners informeren waar ze laagdrempelig om hulp kunnen vragen.

Als ik zelf samen wil werken met een andere wijkverpleegkundige of huisarts, dan wil ik die rechtstreeks kunnen bellen, dat levert tijdwinst op. Een andere groep is vooral bezig met het vinden van de balans tussen draagkracht en draaglast. Hoe zorgen we ervoor dat men eerder aan de bel trekt?

De uitdaging ligt in het verbinden van formele en informele zorg. Die werken nog niet goed samen. Ik begrijp best dat niet alles meteen wordt doorgegeven als mensen bij de informele zorg aan de bel trekken, maar ik mis het wel. Als je op tijd signaleert, kun je beter helpen.  Soms zit het ook in de regelgeving: als woningcorporaties iets signaleren, zoals een vervuilde woning of een huis van iemand die veel verzamelt, mogen ze dit niet zonder toestemming doorgeven aan zorgprofessionals, terwijl dit soms al heel zegt over de personen/systemen en soms ook problemen die er zijn.’

Wat zou je meer willen zien?

‘Verzorging en verpleging aan huis is maatwerk. Gelukkig mag een wijkverpleegkundige nu indiceren. Dat was voorheen veel meer afgekaderd. Er wordt nu een intake gedaan bij een cliënt, waarbij je op veel meer aspecten gaat signaleren, niet meer alleen op fysieke gezondheid. Er wordt ook meer gekeken naar de leefomgeving, financiële problematiek, noem maar op. Dat integraal werken hebben ze goed opgezet. Ik vind het heel goed dat er veel vertrouwen is in de wijkverpleegkundige, zodat je een signalerende rol kunt pakken. Je moet elkaar dan wel weten te vinden en een drempel over durven gaan. Dat werkt simpelweg beter als je elkaar kent. Ik zou graag willen zien dat andere wijkverpleegkundigen ook anders naar samenwerking en de doelmatigheid leren kijken. Er eens anders in durven te gaan staan. Als je het ergens niet mee eens bent of ziet dat dingen anders kunnen binnen je organisatie: spreek je uit. Je moet leiderschap durven tonen: kom op voor je cliënt. Je kiest het vak vanuit je zorghart, daarop moet je de focus houden.’