De drie grootste misverstanden over hoe je LHBT-discriminatie aanpakt

Vandaag is het IDAHOT, de Internationale Dag tegen Homofobie, Bifobie en Transfobie. Wereldwijd wordt aandacht gevraagd voor haat en discriminatie waarmee lesbische vrouwen, homo mannen, biseksuele en transgender personen (LHBT’s) te maken hebben. Ook in Nederland zetten vandaag - en op alle andere dagen van het jaar - veel vrijwilligers en professionals zich in om LHBT-discriminatie te bestrijden, in buurthuizen, voor de klas of in het bedrijfsleven. Werkt het wat zij doen? Vaak wel maar soms ook niet. Om al die vrijwilligers en professionals te steunen zetten we vandaag de drie grootste misverstanden op een rij plus wat dan wél werkt.

De drie grootste misverstanden

(1) Bespreekbaarheid van LHBT is altijd winst
Vaak denken we dat wanneer er meer en makkelijker over LHBT wordt gesproken, dit positief is. Het taboe wordt minder, dus dat is goed, zo redeneren we. Maar dat gaat alleen op wanneer er positief wordt gesproken over LHBT’s. Negatieve uitspraken over LHBT’s in de klas of in het buurthuis, is géén winst. Onderzoek leert dat mensen daardoor vaak juist meer gaan discrimineren. Zij denken dat dit de sociale norm is. Simpel samengevat: als iemand merkt dat de anderen in zijn omgeving homofoob zijn, is de kans groot dat diegene zich ook homofoob gaat gedragen. Gelukkig werkt het ook andersom: als dezelfde persoon anderen LHBT-discriminatie hoort afkeuren, zal diegene dat zelf ook eerder afkeuren.

(2) Debatteren over LHBT-rechten is goed voor iedereen
Wanneer je aan een klas vraagt ‘wat vinden jullie van homoseksuelen?’ of ‘hoe denken jullie over transgenders?’ met als doel een open debat, krijg je vaak de negatieve meningen over LHBT’s om je oren. De kans is daardoor groot dat andere leerlingen dit slechte voorbeeld volgen (zie misverstand 1) maar ook dat de LHBT-leerlingen, vaak nog in de kast, zich juist dóór het debat niet meer veilig voelen in de klas. Je hebt door het open debat het omgekeerde bereikt van wat je wilde.

(3) Stereotypen moeten benoemd worden
Stereotypen zijn overdreven beelden of opvattingen over mensen uit een groep. Een voorbeeld: alle homo’s houden van het Eurovisie Songfestival. Zo’n stereotype ontstaat door herhaling; iedere keer als je dit hoort, wordt je stereotiepe beeld sterker. Als je stereotypen wil verminderen, moet je die dus vooral niet gaan herhalen. Noem dus in de klas, op een bijeenkomst in het buurthuis of bij een training op het werk, niet alle stereotypen op over LHBT’s want dan versterk je alleen hun stereotiepe beelden. Het helpt echt niet meer als je ze daarna onderuithaalt. Onbewust onthouden we het stereotiepe beeld en vaak vergeten we dat erbij verteld is dat dit beeld niet juist is.

Wat werkt dan wel? Drie voorbeelden

(1) Inleving en empathie
Stimuleer niet-LHBT personen om zich in te leven in LHBT-personen. In dit filmpje van KIS wordt uitgelegd hoe je dat kunt doen bij vooroordelen op grond van afkomst, huidskleur en religie. Uit onderzoek blijkt dat je zo ook vooroordelen over LHBT’s kunt verminderen.

(2) Positieve sociale normen
Zet in op het versterken van positieve sociale normen: laat aan mensen zien dat hun omgeving het niet oké vindt om LHBT’s te discrimineren. Een mooi voorbeeld is de Paarse vrijdag op scholen: juist de niet-LHBT leerlingen laten die dag, door paarse kleding te dragen, zien dat iedereen op school zichzelf mag zijn. Een ander voorbeeld zijn al die mensen die zelf niet-LHBT zijn, maar die binnen hun buurt, klas of gemeenschap zich uit spreken tegen LHBT-discriminatie. Zo zijn er binnen de Alliantie Verandering van Binnenuit vele dappere vrijwilligers die binnen hun culturele gemeenschap pleiten voor meer begrip en meer acceptatie, bijvoorbeeld door een beroep te doen op de mensenrechten. Zij zorgen er langzaam maar zeker voor dat sociale normen verschuiven. Simpel is het niet, maar nodig is het wel.

(3) Oefenen met ‘out of the box’ denken
Vraag mensen niet naar hun stereotiepe denkbeelden maar daag ze uit om ‘out of the box’ te denken. Geef bijvoorbeeld een schoolklas foto’s van diverse mensen en vraag hen bij iedere foto een beroep of hobby voor die persoon te bedenken die je niet direct bij die persoon zou verwachten. De leerlingen bedenken dan bijvoorbeeld dat de vrouw met de lange blonde haren en naaldhakken op de foto vrachtwachtchauffeur is en de man met piercings en punkhaar een succesvolle zakenman. Zo’n oefening doorbreekt het routinematige denken. Je zorgt zo – en bij herhaling mogelijk ook op lange termijn - voor minder gebruik van stereotypen (zie ‘Meerdere vliegen in een klap’).

Meer voorbeelden lezen van wat wel en niet werkt?