Voorkom roemloze aftocht sociale basis

De sociale basis wordt niet benoemd in het recent verschenen hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie

De sociale basis lijkt de wonderolie van het sociaal domein en hét tegengif voor maatschappelijke onverschilligheid. Maar we moeten voorkomen dat dit begrip ten prooi valt aan een afbladderingsproces, stelt Radboud Engbersen van Movisie. Zonder inzicht in de vier H’s ligt voor de sociale basis een roemloze aftocht in het verschiet. Dat vraagt ook om een andere koers van het aanstaande kabinet.

De sociale basis heeft in korte tijd een prominente plek gekregen in landelijke en gemeentelijke beleidsteksten. Het zou een krachtige verdedigingslinie zijn tegen heel veel maatschappelijk ongerief. Het gebruik van zwaardere (duurdere) zorg zou worden uitgesteld of zelfs helemaal worden voorkomen. Criminele carrières worden in de kiem gesmoord. De sociale basis is bovendien een activeringsdomein. Ouderen hervinden er hun levenslust en fitheid, jongeren treffen er hun rolmodellen, en eenzamen worden opgenomen in sociale netwerken. Kortom: de sociale basis lijkt de wonderolie van het sociaal domein en hét antidotum tegen maatschappelijke onverschilligheid. 

Maar wie wil voorkomen dat dit begrip ten prooi valt aan een afbladderingsproces, dient stil te staan bij de vier H’s die met dit begrip zijn verbonden. Om te beginnen de H van herkomst. Beleidsconcepten komen nooit uit de lucht vallen. De stamboom van de sociale basis kent drie bronnen. Ten eerste is het een verlaat standbeeld van minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Elco Brinkman. Deze CDA’er maakte in de jaren tachtig furore met het beleidsconcept van de zorgzame samenleving. In de toenmalige kabinetsvisie was het ‘uitdijende heelal’ van de verzorgingsstaat doorgeschoten. Te veel was op het bordje van de overheid beland. Het werd tijd dat de burger meer verantwoordelijkheden op zich zou nemen. 

Een echo van die visie is het begrip participatiesamenleving, geïntroduceerd door het kabinet-Rutte II (2012-2017). Ook deze notie legt een grote nadruk op het oplossend vermogen van burgers. Vandaag de dag wint dit perspectief aan betekenis. De burgers en hun verbanden zijn dan ook een cruciale eerste bouwsteen van de sociale basis. Zie de actuele stortvloed aan beschouwingen over ‘communities’ en ‘community builders’. Het beroep op gemeenschappen is niet alleen afgedwongen door de versoberingen van de (lokale) verzorgingsstaat, maar komt juist ook voort uit de samenleving zelf. Vaak uit frustratie over een afstandelijke, moeilijk bereikbare en gebureaucratiseerde overheid. ‘We doen het wel zelf’, is het credo. 

Daarnaast is de sociale basis schatplichtig aan de sociale infrastructuur. Dit beleidsconcept duikt al op in de jaren zestig, maar werd vooral in de jaren negentig prominent naar voren geschoven. Bijvoorbeeld door de Commissie Versterking Lokale sociale infrastructuren, geïnitieerd door het ministerie van VWS. Het is niet toevallig dat opnieuw VWS het concept van de sociale basis in beleidsbrieven nadrukkelijk uitdraagt. Hier richt de sociale basis eigenlijk een standbeeld op voor de traditie van de sociaaldemocratie. Voorzieningen zijn in dit perspectief cruciaal om burgers samen te brengen, te vormen, sociaal en cultureel te verheffen, te emanciperen, invloed te geven en politiek bewust te maken. Zonder voorzieningen is de sociale basis krachteloos. Kijk naar de dorpen waar alle voorzieningen zijn verdwenen, of naar de grote stadswijken waar het voorzieningenaanbod ernstig is verschraald. Ze zijn gedoemd te blijven hangen in achterstand, of zakken verder weg in neerwaartse spiralen. Nog belangrijk: de professionals die in en rond deze publieke en commerciële voorzieningen werken. Onderwijzers, jongerenwerkers, wijkteamleden, sportschoolhouders, wijkagenten, winkeliers: zij brengen de voorzieningen tot leven en kunnen het verschil maken in de levens van jong en oud. Het is de Amerikaanse socioloog Eric Klinenberg die in zijn boek Palaces for the People (2018) wijst op het belang van een krachtige sociale infrastructuur. De titel van zijn boek is ontleend aan de ruim tweeduizend bibliotheken die zakenman en filantroop Andrew Carnegie (1835-1919) in en buiten de Verenigde Staten realiseerde. Meeslepend schrijft hij over het belang van een morsig bibliotheekfiliaal voor oude én jonge bewoners van een arme wijk in Brooklyn (New York). Om niet geïsoleerd te raken en in contact te komen met anderen. 

Ten derde is de sociale basis schatplichtig aan al die beleidsconcepten die inzetten op burgerparticipatie. In het bijzonder beleid dat de directe leefomgeving van burgers raakt. Dit beleidsdossier is oeroud en heeft in de loop der tijd alleen maar aan belang gewonnen. De wijsheid van de grass roots is nodig voor effectief beleid. Op het grondvlak van de samenleving tref je de leefwerelddeskundigen aan, de streetwise personen, de veteranen uit het straatleven en de ervaringsdeskundigen. In de jaren zeventig werd dit basisdemocratie in de wijken genoemd. Daar is het woord ‘basis’ al. Inzetten op basisdemocratie betekent niet een braaf hulpwerktuigje van de overheid zijn: de burger is een gelijkwaardige partner. Je treft hier ook de activistische traditie van de sociale basis. ‘We pikken het niet, het moet en kan anders!’

De tweede H gaat over de serieuze hiaten die aan dit beleidsconcept kleven. In de ideale situatie bestaat de sociale basis uit (1) een krachtig maatschappelijk initiatief, (2) een gevarieerd trefzeker voorzieningenaanbod, en (3) burgers die invloed willen uitoefenen en de kans krijgen deze rol te vervullen. Dit ideaalbeeld is op veel plaatsen toekomstmuziek. Recent onderzoek van Nijmeegse sociologen toont in de periode 2008-2020 een afname van burgerbetrokkenheid in activistische organisaties, vrijetijdsorganisaties en belangenorganisaties. Bij activistische organisaties kun je denken aan humanitaire organisaties en milieuorganisaties, bij vrijetijdsorganisaties aan sport- en cultuurclubs, en bij belangenorganisaties aan vakbonden en consumentenorganisaties. De Nijmeegse onderzoekers presenteren hun conclusie met gepaste wetenschappelijke schroom. Maar er lijkt een lichte erosie plaats te vinden in wat we eerder de zorgzame samenleving of participatiesamenleving noemden.

Daarbij is het voorzieningenniveau op veel plaatsen verschraald. Onderzoek van het Kenniscentrum Ongelijkheid naar basis- en buurtvoorzieningen in de metropoolregio Amsterdam concludeert dat in aandachtswijken van grote steden basisvoorzieningen niet meegroeien met het veranderende en toegenomen beroep erop. Laagdrempelige en gratis buurtvoorzieningen zoals bibliotheken, buurthuizen en sportvelden zijn steeds belangrijkere verblijfsplekken geworden. Niet alleen voor jongeren en ouderen, maar ook voor nieuwkomers, arbeidsmigranten, mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) en mensen met psychische problemen. In deze regio zijn bijvoorbeeld bibliotheken op grotere fysieke afstand van inwoners gekomen. Ook op het platteland, en in het bijzonder aan de randen van Nederland, voltrekt zich een gelijke ontwikkeling. De overheid kruipt stilletjes uit de dorpen. De burgersamenleving weet niet altijd dat verlies op te vangen.

Daarnaast zien we eerstelijnsprofessionals uit de sociale basis vertrekken. Sociaal werkers, onderwijzers, huisartsen, wijkverpleegkundigen: ze ervaren allemaal uitputtende werkomstandigheden. Het werk is te belastend, er is te weinig tijd, er zijn te veel taken, er is te weinig begeleiding, er zijn te veel administratieve verplichtingen, en er zijn te weinig doorgroeimogelijkheden. Verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben het werken in kwetsbare wijken niet gemakkelijker gemaakt. Denk aan de vergrijzing en de eis van het langer thuis wonen, de extramuralisering die van mensen met beperkingen vraagt om ‘gewoon in een gewone woonwijk te wonen’, en niet langer in een intramurale omgeving. Maar denk ook aan de gegroeide diversiteit en ruimtelijke uitsorteringsprocessen, die ervoor zorgen dat steeds meer kwetsbare buurtbewoners bij elkaar wonen. Dat alles vraagt veel van professionals met contactberoepen. Het zorgt ervoor dat de professionele bemensing van de voorzieningeninfrastructuur op veel plaatsen gaten vertoont. We hebben deze bezielde vakmensen meer dan ooit nodig, maar ze trekken het niet. 

Van een vanuit het rijk geïnitieerde paradigmawisseling van zorg- naar welzijnsbudgetten is nog geen sprake

De derde H: de noodzakelijk herstelwerkzaamheden die nodig zijn om dit in potentie waardevolle begrip veilig te stellen. In het licht van bovengenoemde hiaten zijn substantiële investeringen noodzakelijk om de belofte van de sociale basis in te lossen. Trendkering is nodig, maar met de huidige middelen is dat niet te realiseren. Zo zijn de budgetten voor de sociale basis een fractie van het geld dat omgaat in de langdurige zorg, de medisch-specialistische zorg, de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de genees- en hulpmiddelenbranche. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft dat in het rapport Kiezen voor houdbare zorg (2021) scherp in beeld gebracht. Als we de budgetten voor het sociaal werk, de maatschappelijke opvang en de huisartsenzorg (eerstelijns gezondheidszorg) bij elkaar optellen, gaat er maar een relatief klein deel van de zorgbudgetten naar de sociale basis. Ook akkoorden zoals het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) reiken beperkte bedragen aan. Natuurlijk gaan er nog meer budgetten naar de sociale basis via uiteenlopende departementen. Denk aan het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), dat vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken vele honderden miljoenen voor de kwetsbaarste gebieden en wijken uittrekt. Maar de vraag is natuurlijk voor hoelang. Van een vanuit het rijk geïnitieerde paradigmawisseling van zorg- naar welzijnsbudgetten is nog geen sprake.

Als laatste is het belangrijk een aantal hoopvolle voorbeelden aan te reiken die duidelijk maken dat dit beleidsconcept meer is dan een gebundelde set hoopvolle verwachtingen. Niet alles is een kwestie van geld, leert de maatschappelijke dynamiek in gemeenten. Op veel plaatsten zien we nieuwe type voorzieningen vorm krijgen; creatief maatschappelijk initiatief gaat hand in hand met ondersteuning vanuit publieke en private instanties (gemeentelijke afdelingen, woningcorporaties, fondsen). Denk aan de Osdorperhof, één van de Lang Leven Thuisflats in Amsterdam. Hier wonen verschillende groepen: ouderen, mensen met een lvb en bewoners met een GGZ-achtergrond. Het complex kent een huisartsenpraktijk, een ontmoetingsruimte met restaurant, en ruimten voor activiteiten waar ook de bewoners van Osdorp van harte welkom zijn. Actieve bewoners, de gemeente en diverse instanties hebben hun krachten gebundeld. In Rotterdam komen we de Leeszaal in het Oude Westen tegen, en het Wijkpaleis in de wijk Middelland. De laatste voorzieningen draait volledig op de inzet van vrijwilligers en is mede gefinancierd met een obligatieplan voor wijkbewoners. Het Wijkpaleis is tot stand gekomen omdat het wijkfiliaal van de bibliotheek de deuren sloot. De vastgoedeigenaar, een woningcorporatie, vraagt niet de hoogste prijs; fondsen ondersteunen het initiatief. 

Investeringen zijn noodzakelijk

In de Osdorperhof, de Leeszaal en het Wijkpaleis is zichtbaar wat een krachtige sociale basis vermag. Het zijn cruciale nabije voorzieningen waarbinnen maatschappelijk initiatief excelleert en eigenwijze creatieve bewoners het initiatief hebben gepakt. Maar steun van derden is onontbeerlijk. De sociale basis treffen we niet aan in het recent verschenen hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie. In een reactie op dit akkoord hebben we het aanstaande kabinet opgeroepen om een miljard euro meer te verschuiven van zorg naar welzijn. Investeringen zijn noodzakelijk. Met krachtig maatschappelijk initiatief, de juiste nabije voorzieningen (en vakmensen), en de wijsheid en het lef van burgers, kunnen we de sociale basis tot een krachtdadige verdedigingslinie en een belangrijk activeringsdomein smeden. En zo de belofte van dit concept waarmaken, juist omdat het drie belangrijke bronnen bij elkaar brengt. Te vaak worden ze geïsoleerd ingevuld, de sociale basis brengt ze samen.

Radboud Engbersen is als expert sociale basis werkzaam bij kennisinstituut Movisie