Gebruik de passies van jongeren

Zorg + Welzijn 2014: interview met Else Boss

Het gaat  best goed met het ‘meedoen’ van jongeren in de samenleving. Bijna de helft van de jeugdigen is als vrijwilliger actief,  in de sportclub, op school of in een cliëntenraad. Participatie van jongeren kent twee sporen: vrijwillige activiteiten in de samenleving en inspraak in cliënt- en jongerenraden.

Participatie van jongeren is in de meeste gemeenten en hulpinstellingen op papier wel doorgedrongen. Maar de praktijk is weerbarstig. Organisaties worden geplaagd door decentralisaties en bezuinigingen; dat is al moeilijk genoeg. Toch is het belangrijk om jongeren aan te spreken en te betrekken bij de maatschappij. Dat kan op twee niveaus: voor inspraak in gemeenten en organisaties in cliëntraden. Of jongeren werven om zich vrijwillig in te zetten in de samenleving. ‘Meedoen’ betekent aansluiting zoeken bij wat jongeren boeit, zegt Else Boss van Movisie, deskundig op het gebied van jongerenparticipatie. En het levert uiteindelijk veel op.  ‘Naar de cliënt en naar de burger luisteren is de focus van de hele decentralisatie’,  zegt Boss. ‘Als je jongeren weet te boeien mee te doen, is dat een belangrijke stap naar de participatiemaatschappij.’ Movisie en het Nederlands Jeugdinstituut hebben voor het ‘meedoen van jeugd en jongeren’ allerlei instrumenten ontwikkeld en verspreid.

Voorwaarden

De voorwaarden voor het meedoen van jongeren in de samenleving zijn niet slecht. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek: In 2012 deed 52 procent van de jongeren tussen 15 en 25 jaar aan vrijwilligerswerk. Dat percentage omvat de ‘brede definitie’ van participatie: daarbij wordt ook de vrijwillige inzet in inspraakorganen gerekend. Het Verwey-Jonker Instituut heeft in 2012 onderzocht hoe gemeenten omgaan met de participatie van jeugd, ouders en jeugdzorgcliënten bij de invulling van het jeugdbeleid. Een kwart van de gemeenten heeft participatie van jongeren als beleidsdoel, tweederde nog niet, maar is dat wel van plan. Van de gemeenten die participatie in het beleid hebben genoemd, doet zestig procent dit voor jeugd, 50 procent probeert ouders te betrekken bij het jeugdbeleid. Meer dan 95 procent van de gemeenten heeft jeugdparticipatie als beleidsdoel opgenomen. Dan gaat het om zowel inspraak in het jeugdbeleid als om deelnemen in de formelere cliëntenraden in de jeugdhulpverlening.

'Waar het in participatie om gaat, is dat hulp dichtbij jongeren en op maat is'

En dan de weerbarstige praktijk: Gemeenten en zorginstellingen zijn vooral bezig met jeugd- en cliëntraden. Maar zo’n ‘vergadersetting’ spreekt lang niet alle jongeren aan, zegt Else Boss: ‘Dit soort raden, hoe goed gemeend ook, sluit niet aan bij wat jongeren drijft. Jongeren willen doen, direct resultaat zien en geen lange overlegtrajecten.’ Volgens Boss komen organisaties verder met participatie en inspraak als ze het ‘meedoen’ organiseren in kleine groepen. Jongeren worden gemotiveerd als ze weten dat er geluisterd wordt en dat er ook echt iets gebeurt met wat ze inbrengen.

Er zijn drie bepalende factoren om jongeren te boeien: Het moet leuk zijn, het moet iets opleveren (bijvoorbeeld studiepunten of een kleine bijdrage) en het moet direct zichtbaar zijn. Boss: ‘Voor de professional betekent het dat ze moeten aansluiten bij de eigen motivatie van jongeren. Wil je jongeren mee krijgen, zorg voor de sociale component; het is leuk om iets met anderen te doen. Verder spreken vooral kleine, korte klussen jongeren het meest aan. Neem bijvoorbeeld de organisatie van een festival voor een goed doel. Wil je dat als professional begeleiden, is het cruciaal dat jongeren de ruimte krijgen voor hun eigen inbreng. Ook organisaties kunnen samenwerken met jongeren. De Hartstichting heeft bijvoorbeeld jongeren ingezet om verschillende festivals te organiseren over het thema “gezonde leefstijl”. De jongeren hebben dat voor het grootste deel zelf ingevuld en er zijn heel creatieve dingen uit gekomen. De Hartstichting heeft die jongeren via scholen geworven.’

Vruchtbare bodem

Middelbare scholen zijn enkele jaren een vruchtbare bodem geweest om jongeren te laten meedoen in de samenleving. De verplichte maatschappelijke stage voor jeugd tussen 14 en 18 jaar is vorig jaar afgeschaft door het kabinet. Else Boss heeft goede hoop dat het effect blijvend is: ‘We zien dat veel scholen de maatschappelijke stage hebben opgenomen in hun visie op onderwijs en in hun lesprogramma. Uit onderzoek naar het effect van de maatschappelijke stage blijkt dat de begeleiding eromheen heel belangrijk is voor de impact op de jongeren zelf.’

'Je bereikt jongeren het beste via hun passies'

School is sowieso een van de belangrijke vindplaatsen van actieve jongeren, volgens Boss. ‘Je bereikt jongeren het beste via hun passies; de sportvereniging, het jongerencentrum of bij uitgaansgelegenheden. Kleinschalige informele vormen van gesprekken werken het beste.’ De decentralisatie van de jeugdzorg kan voor een nieuwe impuls aan ‘meedoen van jongeren’ zorgen. In januari 2014 heeft Movisie een onderzoek gedaan naar de participatie van jongeren in 64 grotere gemeenten. Daaruit blijkt dat gemeenten het inderdaad lastig vinden om de vertaalslag te maken van nieuw jeugdbeleid naar daadwerkelijke participatie. Niettemin, een derde van de gemeenten gaf aan actief bezig te zijn om ouders en jongeren een positie te geven in het decentralisatieproces. ‘Waar het bij participatie om gaat,’ aldus Boss, ‘is dat hulp dichtbij jongeren en op maat is. Eigenlijk is dat de visie achter de hele decentralisatie: de cliënt staat centraal en dat begint met gesprekken met cliënten. Wat uit die gesprekken komt, moeten gemeenten vertalen naar beleid. Het is lastig om dat allemaal te organiseren. Er komt zo veel op gemeenten af. Maar ik ben ervan overtuigd dat, als je nu investeert in participatie van cliënten en jongeren, het over een aantal jaren veel oplevert. In ieder geval dat je actieve burgers krijgt, want jong geleerd is oud gedaan.’