Hoogleraar Robbert Huijsman: ‘Sociaal professionals: wees flexibeler en heb meer aandacht voor integrale preventie’

In dit drieluik laten verschillende ouderenexperts hun licht schijnen op wat zij - vanuit hun vakgebied - hierin de belangrijkste ontwikkelingen vinden en welke rol het sociaal domein zou moeten oppakken. Prof. dr. Robbert Huijsman, EUR-hoogleraar management en organisatie van ouderenzorg, toezichthouder in de zorg en bestuurder van zorgorganisatie Geriant, pleit voor een meer uniforme ouderenzorg en roept sociale professionals op om meer de straat op te gaan, flexibeler hun tijd in te delen en aandacht te hebben voor integrale preventie.

Door Annelies van der Woude 

Als het gaat om ouderenzorg zou de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar leden meer mogen helpen kaderen en kiezen, vindt prof. dr. Robbert Huijsman. Wat hem betreft komen er landelijk heldere programma’s, waarbij gemeenten kunnen aansluiten op basis van comply or explain, oftewel: volg wat er al is of leg heel goed uit waarom je daarvan afwijkt. En leg daarover verantwoording af. 'Als er twintig procent variatie zou zijn en tachtig procent uniforme ouderenzorg, worden afspraken helderder. En daar hebben hulpverleners en sociale wijkteams veel baat bij. Net als het management van de gemeentelijke bedrijven, zorgaanbieders en vrijwilligersorganisaties.'

Nu schrijft de VNG niets voor en dat maakt het bestel heel kwetsbaar, constateert Huijsman. Hij ziet dat de VNG gemeenten alleen maar inspirerende voorbeelden laat zien. 'En dat klinkt heel mooi, ‘er zijn mooie voorbeelden, we kunnen van elkaar leren’, maar het overnemen daarvan gaat moeizaam, want iedere gemeente wil zelf het wiel uitvinden.' Dat heeft alles te maken met de zogeheten discretionaire bevoegdheid van gemeenten en de lokale politiek. Die houdt in dat gemeenten - met de Wmo als wettelijk kader - naar eigen inzicht mogen bepalen wat ze wel en niet doen als gaat om ouderenzorg. 

'Daarin zijn we te ver doorgeslagen in Nederland', aldus Huijsman, 'met grote regionale verschillen in ouderenzorg en voorzieningen als gevolg. Er ontstaat postcodezorg, het maakt uit waar je woont. Bovendien kunnen kleinere gemeenten het hele spectrum van ouderenzorg niet aan. Ze moeten aan de gang met huisvesting, ruimtelijke ordening, vervoer op maat, welzijn en zorg. Ze hebben een rol in beleid maken, uitvoeren én financieren. Het is gewoon heel complex voor gemeenten, ze moeten voortdurend balanceren tussen de spelregels van het democratisch bestel en het bieden van zorg op maat, passend bij het sociaal weefsel van hun stad of dorp. 'En hoe mooi dat laatste ook is, het is ook tamelijk inefficiënt met steeds schaarser wordende middelen en arbeidskrachten.'

Dit interview is onderdeel van een drieluik. Wat is de rode draad in de gesprekken?

  1. Ervaringen met ouderen in de directe omgeving zijn belangrijk. Daaruit blijkt dat we de kracht van verhalen van ouderen goed moeten benutten bij het concreet maken van wat nodig is om prettig thuis te blijven wonen.
  2. Een appél op de eigen verantwoordelijkheid van ouderen om na te denken over het ouder worden komt in de interviews naar voren. Belangrijke aspecten daarin zijn werken aan fysieke en geestelijke vitaliteit, actief mee blijven doen aan de samenleving het sociale netwerk niet verwaarlozen. En een oproep om na te denken over hoé je oud wilt worden.
  3. Extra aandacht is nodig voor kwetsbare ouderen; degenen die niet of minder beschikken over goede gezondheid, vaardigheden die helpen bij zelfredzaamheid, financiële middelen en een fijn netwerk. Ook zijn er geografisch gebieden die kwetsbaar zijn vanwege het wegvallen van voorzieningen dicht bij huis en afnemende mantelzorg, zoals in Groningen, Zeeland en Zuid-Limburg. 
  4. De oproep aan het sociaal domein is om de samenwerking aan te gaan met organisaties die zich ook buiten de “comfortzone” bevinden en zoveel mogelijk de eigen expertise in te zetten en te ontwikkelen. Het bundelen van krachten om onze ouder wordende samenleving een stevige sociale basis te geven waar de kracht van ouderen leidend is en ondersteuning beschikbaar waar nodig. 

'Het is een uitdaging om in dunbevolkte gebieden bepaalde voorzieningen overeind te houden.'

Sociale basis

Of met die uniformiteit de sociale basis in gemeenten ook steviger wordt, durft Huijsman niet te zeggen. Het gaat volgens hem om een wisselwerking tussen twee lagen in die sociale basis. De ene laag is de sociale basisinfrastructuur die bestaat uit voorzieningen als het buurt- en clubhuiswerk, waar burgers terecht kunnen voor zorg en ondersteuning en waar zij kunnen participeren. De tweede laag bestaat uit de gewone burgers: de buurman en buurvrouw in de wijk. Door naar elkaar om te zien en mee te doen dragen zij bij aan een stevige sociale basis in de wijk. 

'Die sociale basis komt onder druk wanneer mensen niet meer meedoen en vrijwilligers niet meer beschikbaar zijn. En dat zie je in Nederland vooral aan de rafelranden van de kaart gebeuren, in Zeeland, Groningen en Limburg. Als burgers zien dat het echt misgaat in hun buurt of dorp dan zie je ze wel in actie komen, buurtcorporaties zijn daar een heel mooi voorbeeld van. Tegelijkertijd is het ook een hele ingewikkelde opgave om in die ontvolkte gebieden bepaalde voorzieningen overeind te houden. De achterblijvers zijn immers de ouderen. Mijn grootste zorgen betreft dan ook de sociale basis in die gebieden. In steden loopt voldoende volk rond om hier vroeg of laat iets aan te doen.'

Back to the roots

En wat staat sociaal-professionals dan te doen? Wat zou een doorsnee sociaal-professional moeten oppakken om de buurt voor ouderen goed en leefbaar te houden, zodat ze actief kunnen zijn? 'Back to the roots, terug naar het opbouwwerk', luidt Huijsmans devies. 'Blijf niet in die buurtcentra achter je bureau zitten, maar loop gewoon de wijk rond en klop hier en daar eens op het raam, bel aan en maak een praatje met de mensen die je al een tijdje niet hebt gezien. Praat met de wijkagent en met winkeliers - lokale ondernemers hebben veel in de gaten en kennen veel mensen.' En voor beleidsmakers heeft hij ook een tip. 'Blijf - ondanks het grote verloop in sociale wijkteams - alert op een goede brugfunctie tussen sociale professionals en het management, zodat waardevolle signalen uit het veld niet op de grote hoop belanden, maar daadwerkelijk worden opgepikt.'

Flexibelere opstelling

Hij vindt dat verzorgenden en welzijnswerkers flexibeler en creatiever moeten gaan werken en veel meer meebewegen op het tijdsritme van de mensen die informele zorg verlenen. Ze moeten hun beschikbaarheid niet enkel toespitsen op kantoortijden, maar stilstaan bij de vraag: ‘Op welk moment doet wie nou precies wat en wat betekent dat wederzijds in het contactmoment?’ Ter illustratie vertelt Huijsman over een experiment in Brabant waar ze een soort inloophuizen maken voor activiteiten die tot tien uur 's avonds open zijn. 'Met dergelijke oplossingen kunnen we mantelzorgers ook beter benutten, maar daarbij moeten de sociaal professionals ook creatiever nadenken over hun beschikbaarheid. Ook weten we dankzij corona dat tachtig procent van de contactmomenten best digitaal kan. Daar is veel contact- en tijdwinst te behalen.'

'Zie om naar elkaar.'

Rolverdeling

Huijsman heeft ook een bondige boodschap aan álle burgers van Nederland - en aan mannen in het bijzonder: Zie om naar elkaar. In de praktijk zijn het nog hoofdzakelijk dames tussen de 50 en 75 jaar die informele zorg aan ouderen verlenen. Huijsman: 'Mannen willen wel helpen, maar dan als lid van het bestuur van een vrijwilligersvereniging of zo. Of als ondersteuner bij administratieve taken, de belastingdienst. Het echte poets- en sleurwerk, eens even zitten voor een praatje: dat wordt - heel zwartwit gezegd - nog steeds gezien als vrouwenwerk. En die rolverdeling moet gelijkwaardiger.'
Als witte man van gemiddelde leeftijd steekt hij daarbij ook de hand in eigen boezem, wetende dat het soms makkelijker is om iets te roepen dan om te doen. Bij de zorg voor zijn (dementerende) vader was het bijvoorbeeld zijn zus die in eerste instantie de vuile was deed. Hij deed dat uiteindelijk ook af en toe, maar zijn vaders lijf wassen, dat was een brug te ver. 'Dat was ingewikkeld, het kwam letterlijk te dicht bij m’n hemd.'

Gevarieerder activiteitenaanbod

De hoogleraar ouderenzorg zou ook graag een gevarieerder en meer gemengd aanbod van activiteiten zien voor ouderen die naar de dagbesteding gaan. 'Dat aanbod is nu tamelijk klassiek en op vrouwen georiënteerd. We kunnen wat knutselen, we gaan kranten lezen, bloemschikken en paaseieren verven. Mannen daarentegen willen graag met hun handen bezig zijn, iets creëren, want dan hebben ze het gevoel nuttig te zijn. Mijn ervaring is bovendien dat ouderen soms een drempel over moeten. Dan is er tijd nodig om hen ergens toe te bewegen. Sociale professionals zouden daarvoor meer tijd moeten krijgen van hun managers, door bijvoorbeeld de eerste keer mee te gaan. Uiteindelijk zullen zij daardoor beter kunnen inspelen op de behoeften van ouderen. Die menselijke aandacht is broodnodig voor het behoud en versterking van de sociale weefsels. Helaas schort het aan aandacht en dat gaat ook niet minder worden door de groeiende krapte op de arbeidsmarkt. Dus we zullen het ook op andere manieren moeten gaan doen.'

'Preventie gaat ook over een zinvolle invulling van de dag. Daar hoort verbinding bij.'

Preventie

Huijsman vraagt ook aandacht voor preventie. 'Ik denk dat iedere hulpverlener - waar dan ook - veel alerter en actiever moet zijn met preventie. En dan bedoel ik niet de medisch georiënteerde gezonde leefstijl interventie vanuit de huisartsenpraktijk. Preventie is integraal: dat gaat over een gezonde leefstijl, over bewegen en over stimuleren en herstellen van sociale participatie. Dus preventie gaat ook over een zinvolle invulling van de dag die weer afleidt van je aandoeningen, je kwetsbaarheden. Daar hoort verbinding bij. Dus bezig zijn, zinvol bezig zijn, actief en activerend, daar moet eigenlijk iedereen zijn bijdrage aan gaan leveren.'

Als voorbeeld vertelt Huijsman over een pilot in de gemeente Hoorn met circa vijftien ouderen, in het beginstadium van dementie. Vanaf begin april komen ze al dan niet met een partner of mantelzorger gedurende tien weken iedere donderdagmiddag bij elkaar en doorlopen gezamenlijk een programma met steeds een vaste opbouw. Dat bestaat uit gezamenlijk koffiedrinken, uitwisselen van gebeurtenissen van de afgelopen week, het behandelen van een inhoudelijk thema (zoals voeding, slapen, gehoor, gedragsverandering) met medewerking van een expert en aansluitend een beweegprogramma onder leiding van sportcoaches in een gymzaal of buiten. 

'Op deze manier doen we iets aan bewegen, je doet iets aan inzicht op leefstijlfactoren en je doet iets aan sociale participatie en sociale cohesie. In onderlinge samenhang, want dat is nodig. Zodra het slaagt kan dit uitgerold gaan worden. Structurele bekostiging blijft een ellendig ding, het is peuteren en douwen. Laten we daarom - zolang het stelsel niet gewijzigd - is de randjes opzoeken en budgetten bij elkaar brengen. Als iedereen vanuit zijn klassieke budget nou eens een paar procent flexibel beschikbaar stelt voor gezamenlijke, domein-overstijgende initiatieven, dan krijg je waanzinnige bedragen te pakken en kunnen de broodnodige initiatieven tot stand komen.'

Vereenvoudig het stelsel 

Robbert Huijsman is sterk voorstander voor een vereenvoudiging van het stelsel van wetten waarmee ouderen nu te maken krijgen. Hij kan zich vinden in inperking van de Wet langdurige zorg zodat deze wet pas ingaat op het moment dat een oudere ook werkelijk verhuist naar een verpleeghuis. “Het grote voordeel is dat we nog maar twee wetten overhouden voor thuiswonende ouderen. Nu hebben we er drie en dat leidt voortdurend tot gedoe. Bovendien blijkt dat gemeenten hoge kosten voor ouderen afwentelen van de Wmo naar de Wlz. Vertaald naar de ouderen die meer zorg nodig hebben, betekent dat gemeenten zeggen: ‘nou word je te zwaar voor ons, we willen dat je een indicatie gaat aanvragen bij het CIZ. En op het moment dat die indicatie wordt gegeven, krijgen de ouderen helemaal geen hulp meer uit de Wmo of van thuiszorgorganisaties, omdat dan de nieuwe Wlz-aanbieder - ook al woon je nog thuis - helemaal verantwoordelijk wordt voor alles wat er gebeurt. 

Dus ineens moet alles anders, op het moeilijkste moment in het leven eigenlijk. Zeker tijdens een wachtlijstoverbrugging die inmiddels zomaar vijf maanden kan duren, moet je het met een andere aanbieder doen. Je kan je casemanager zomaar kwijtraken, juist in de moeilijkste fase van het kwetsbare leven thuis. En de eigen bijdrage gaat omhoog. Deze zogeheten zorgval kunnen we vermijden wanneer we voor ouderen thuis van drie naar twee wetten gaan. Dat zou al heel erg helpen. Nog mooier zou het zijn als ouderenzorg onder één integraal wettelijk kader zou vallen, maar dat vindt iedereen een brug te ver en te ingewikkeld. Dat vergt politieke lef. Dus misschien moeten we ons erbij neerleggen dat we altijd met twee wetten te maken hebben in een thuissituatie, maar daar dan moet het wel veel helderder neergezet gaan worden, want als er net een medisch luchtje aanzit vallen bijvoorbeeld hulpmiddelen de ene keer onder de Wmo en een andere keer onder de zorgverzekeringswet. Dat is volstrekt onduidelijk.