Nieuw essay toont ontsnappingsroute uit aanbestedingsdoctrine

Vier bouwstenen waarop subsidiëring van gemeenten vorm kan krijgen

Jos van der Lans laat in zijn nieuwe essay Ontsnappen aan aanbesteden zien hoe inkopers en aanbieders en in het sociaal domein kunnen ontkomen aan de repeterende logica van uitvragen en inschrijven. ‘Het welzijnswerk kan niet verhandeld worden op een markt. Je moet het zien als een noodzakelijke voorziening, net als het basisonderwijs en de huisartsenpost.’

Als het gaat over een sociale infrastructuur zonder aanbestedingsprocedures, dan gaat het ook al snel over de juridische mogelijkheden daartoe. Want op papier lijkt het eenvoudig: geen opdrachten verstrekken, maar subsidies verlenen. Maar vanwege Europese regelgeving op het vlak van inkopen mag dat niet zonder meer. Overheidsgeld moet zorgvuldig besteed worden en dus moeten verschillende partijen een concurrerend aanbod kunnen doen. Dat klinkt alleszins redelijk. 

Download het essay Ontsnappen aan aanbesteden

Tenminste, als het over producten of diensten op een markt gaat. En daar zit de crux van de redenering van Van der Lans: bij dienstverlening zoals opbouwwerk, buurtwerk, jongerenwerk en sociale wijkteams er is geen sprake van een markt. ‘De buurten en wijken waar het allemaal gebeurt zijn geen markten waarin een economische logica domineert. Het zijn gebieden waar mensen wonen en met elkaar omgaan, het zijn vitale democratische arena’s.’

Van der Lans noemt vier bouwstenen waarop de subsidiëring van gemeenten vorm kan krijgen

Kraamkamers

De conclusie dat er geen sprake is van een markt maar van een democratische arena, trekt Van der Lans op basis van een redenering in vier stappen. Dat zijn tevens de vier bouwstenen, of grondslagen, waarop de subsidiëring van gemeenten vorm kan krijgen. Van daaruit dienen gemeenten bestuurlijke instrumenten te ontwikkelen die durven te rekenen met de unieke situatie van elke gebied. Kennis van de specifieke contexten is dus essentieel.

De eerste bouwsteen is dat er fysieke plekken nodig zijn om burgers tot gemeenschapsvorming in staat te stellen. ‘Zoals de overheid voorziet in het wegennet, moet ze dat ook doen voor de hardware van de sociale infrastructuur.’ Van der Lans noemt dit de ‘kraamkamers voor gemeenschapsvorming’. Behalve de traditionele buurt- en gemeenschapshuizen kunnen dat ook gemeenschappelijke ruimten in wooncomplexen, cafés, ruimtes in winkelcentra, parken of pleinen zijn, als ze maar uitnodigend ingericht zijn. Het zijn plekken waar mensen tot elkaar kunnen komen, schrijft Van der Lans: ‘Waar ze los kunnen komen van hun individuele private bestaan, maar zich ook niet hoeven te gedragen als werkgevers of werknemers, met alle routines, verplichtingen en hiërarchieën die daarbij horen.’

Acteurs met een bijrol

De tweede bouwsteen is dat buurtbewoners en burgerkracht serieus genomen moeten worden. Tien jaar geleden vergeleek Van der Lans buurtbewoners al eens met acteurs die op papier een hoofdrol hebben, maar slechts figuranten blijken op het toneel waar de beslissingen genomen worden. Als mogelijke verklaring voor deze bijrol noemt hij dat politici en beleidsmakers vaak door een probleembril naar wijken en buurten kijken. ‘Ze neigen ertoe om het vooral te zien als een gebied waar meer of minder probleemstatistieken zich verzamelen. Als een territorium waarin sociale problemen en kwetsbare buurtbewoners samen komen en dus als een object waar overheidszorg en professioneel handelen nodig zijn.’ 

'Mensen in de zogenaamde achterstandswijken zijn heus niet alleen met overleven bezig'

‘Maar ook in de zogenaamde achterstandswijken valt er energie te destilleren’, vervolgt Van der Lans. ‘De mensen daar zijn heus niet alleen maar met overleven bezig. Als je er op die manier naar kijkt, dan degradeer je ze tot hun zieligheid of tekortkomingen. Terwijl: als ze elkaar bijvoorbeeld kunnen vinden in de wens om de tochtige woningen te verbeteren, dan ontstaat er gemeenschappelijkheid. Dat is nou eenmaal eigen aan mensen, alleen moet je het wel stimuleren, mogelijk maken.’

Professional als stimulator

Daaruit volgt als vanzelf de derde bouwsteen. Want als burgerkracht op waarde wordt geschat, dan moeten professionals een andere rol gaan spelen. Niet langer die van oplosser van individuele problemen, maar veel meer die van faciliterende stimulator van initiatieven die talent, kracht en mogelijkheden bundelt. Van der Lans pleit in dit opzicht voor een ‘revival van het opbouwwerk'. Al zal die inzet overigens in elke wijk verschillend zijn. In sommige wijken moet misschien meer geïnvesteerd worden in opbouwwerkers die werken aan bewustwording, die conflicten in goede banen weten te leiden, die gemeenschappelijkheid helpen creëren. In andere wijken gaat het meer om het versterken van bestaande sociale netwerken en sociale initiatieven.

De faciliterende rol kan volgens Van der Lans op veel verschillende manieren vorm krijgen. ‘Sociale professionals kunnen bijvoorbeeld bewonersinitiatieven ondersteunen. Door hen te helpen met het bereiken van andere buurtgenoten of door hen in staat te stellen een toekomstagenda voor hun buurt op te stellen. Het kan ook doordat ze in gesprek gaan met bestaande netwerken om collectieve oplossingen te vinden voor de buurt. Bijvoorbeeld bij het vraagstuk van eenzaamheid, maar ook als het gaat over duurzaamheid.’ 

'Uiteindelijk moet er een wijkspecifieke investeringsagenda komen voor de sociale infrastructuur van buurten'

Hij ziet ook zeker een rol voor zich voor sociale professionals als procesbegeleiders in trajecten voor de energietransitie of de vergroening van buurten. Van der Lans heeft voor de faciliterende rol van professionals ook al ideeën over de organisatie- en financieringswijze. ‘Uiteindelijk moet er een wijkspecifieke investeringsagenda komen voor de sociale infrastructuur van buurten. En je kunt daarnaast bijvoorbeeld denken aan trekkingsrechten voor bewoners. Daarmee kunnen zij professionele krachten inhuren om publieke doelstellingen te helpen realiseren. Dat kunnen mensen zijn in dienst van een welzijns- of sociaal werkorganisatie, maar net zo goed ook zzp’ers.’

Sociale ecosystemen 

De vierde stap is om echt op een andere manier te gaan kijken naar buurten en wijken: ‘We kunnen ze – analoog aan ingenieuze ecosystemen in de natuur – zien als sociale ecosystemen.’ In dat ecosysteem creëren burgers, eventueel met ondersteuning van professionals en subsidie van de overheid, geen producten maar publieke waarden. Dat varieert van groene daken tot warme buurtkamers en van klusteams tot wandelgroepen. ‘Daarbij telt niet het financiële rendement, maar de gebruiks- en maatschappelijke waarde voor de buurtbewoners.’

In zo’n ecosysteem zijn dus niet elkaar beconcurrerende aanbieders aan zet, maar zijn de bewoners de actoren die bepalen wat er gebeurt. Als voorbeeld noemt Van der Lans buurthuizen in eigen beheer. ‘De welzijnsinstelling is niet langer de eigenaar, dat zijn de buurtbewoners zelf. De buurthuizen worden dan niet meer voor de hele stad over een kam geschoren, maar worden geprogrammeerd door de inwoners zelf, op basis van wat zij zelf hebben aangegeven belangrijk te vinden.’

Het wat en het hoe

De gemeente bepaalt in grote lijnen het wat, dus aan welke publieke doelen het moet bijdragen, zoals zorgzaamheid, inclusiviteit of duurzaamheid. De buurtburgers bepalen hoe ze dat doen. In zo’n situatie is er geen enkele logica voor aanbesteden. Ook juridisch niet, want de inwoners zijn geen aanbiedende partij die op een markt opereert, ze zijn niet inwisselbaar voor een andere partij. Ze zijn bewoners die bouwen aan een sociale infrastructuur. Aan hen vallen geen opdrachten te verstrekken zoals dat in een context met concurrenten wel kan. 

'Doorgaan op de weg van georganiseerde discontinuïteit is geen serieuze optie meer'

Van der Lans ziet zijn betoog als brandstof voor het denken over de lokale financiering in het sociale domein. Als het aan hem ligt is de vraag of aanbesteden nodig is, niet louter juridisch van aard. Uit dat frame moet het juist worden weggehaald. Het gaat veel meer over politieke keuzes, over wat gemeenschappelijkheid in een bepaalde context, een bepaald gebied nodig heeft. ‘Het gaat er niet om of het volgens de Europese regelgeving mag, de vraag is veel meer of politici en beleidsmakers inzien dat aanbesteden geen logica heeft, omdat er geen markt is. En daar moeten ze vervolgens naar gaan handelen.’ 

Maar, en dat is tegelijkertijd misschien een beangstigende én hoopgevende conclusie: Als eenmaal het besef is doorgedrongen dat er een ontsnappingsroute is uit de aanbestedingsklem, dan is er niet direct een pasklaar alternatief. ‘Dan begint het werk pas. Ambtenaren moeten zich verbinden met wijken, ze moeten bewoners uitnodigen, misschien wel verleiden. Het vraagt om loslaten en creatief sturen. Er zullen conflicten optreden, belangen op elkaar botsen. Het zal nog een hele toer worden. Maar het moet, want doorgaan op de weg van georganiseerde discontinuïteit is geen serieuze optie meer.’

Auteur: Tea Keijl