Ondanks lagere armoedecijfers is het armoedeprobleem nog steeds urgent
SCP, CBS en het Nibud zijn op 17 oktober met een nieuwe methode om armoede te meten gekomen. Met daaraan gekoppeld een nieuwe armoedegrens en nieuwe lagere cijfers over hoeveel mensen in armoede leven. De nieuwe methode is op bepaalde onderdelen zeker een verbetering ten opzichte van de verschillende oude methoden. De daarbij gepresenteerde lagere armoedecijfers zijn gedeeltelijk het gevolg van deze nieuwe definitie en gedeeltelijk het gevolg van beleid en maatschappelijke ontwikkelingen. Het aantal armen daalt dus, maar zij die in armoede leven krijgen te maken met steeds ernstiger problemen.
De nieuwe cijfers
Volgens de nieuwe methode leven er nu 540.000 mensen onder de armoedegrens (3,1 procent van de bevolking). De oude methoden kwamen tot 820.000 mensen (7.1 procent) Daarnaast zijn er nog bijna 1,2 miljoen mensen in een financieel kwetsbare situatie met een inkomen tot 25 procent boven de armoedegrens en weinig tot geen financiële buffer. In 2018 leefden 1,5 miljoen mensen in deze risicozone.
In 2023 groeide 3,6 procent van alle minderjarige kinderen op in armoede (ruim 115 duizend). In 2018 was dat 8,6 procent. De nieuwe definitie/methode verklaart voor een gedeelte de lagere cijfers. Maar ook maatschappelijke ontwikkelingen en beleidsmaatregelen hebben daaraan bijgedragen. Sinds 2019 daalde de armoede onder meer door dalende werkloosheid, loonstijgingen, coronasteunmaatregelen, de energiemaatregelen en maatregelen die de koopkracht verbeterden, zoals de verhoging van het minimumloon.
De mate of de ernst van de armoede meten CBS, SCP en Nibud met het doorsnee inkomenstekort, dat aangeeft hoe ver het inkomen onder de armoedegrens ligt. Het doorsnee inkomenstekort van de arme bevolking ten opzichte van de armoedegrens was 16 procent in 2023. In 2018 was het doorsnee tekort 10 procent. Het oplopende tekort is onder andere het gevolg van de veranderde samenstelling van de groep armen. Er zijn nu relatief meer werkenden arm. Zij komen doorgaans meer inkomen te kort dan arme bijstandsontvangers. Een van de oorzaken is dat zij vaak minder goed in beeld zijn bij de (gemeentelijke) hulpverlening en daarom minder vaak profiteren van gemeentelijke regelingen.
De nieuwe methode
De belangrijkste veranderingen ten opzichte van de oude manier om armoede te meten zijn:
- Er is nu een gezamenlijke maatstaf die voor duidelijkheid zorgt. Voorheen werd de armoede op vijf verschillende manieren gemeten.
- Er wordt rekening gehouden met typen huishoudens en met het besteedbaar inkomen van het gehele huishouden
- Daadwerkelijke uitgaven van het huishouden. Voorheen werd er gerekend met gemiddelde (model) uitgaven. Voor de meeste huishoudens zijn de maandelijkse uitgaven aan wonen, energie en zorg(verzekering) de grootste vaste lasten. Bovendien kunnen ze op deze lasten niet of nauwelijks besparen. Wanneer er na het betalen van deze vaste lasten te weinig geld overblijft voor andere basisbehoeften als dagelijkse boodschappen, kleding, telefonie, internet en sociale activiteiten, dan is een huishouden (en de mensen die er deel van uitmaken) arm.
- Direct besteedbaar vermogen (spaargeld). Huishoudens met weinig inkomen, maar met genoeg direct besteedbaar vermogen achter de hand om het inkomenstekort (tijdelijk) te compenseren, worden in tegenstelling tot eerder gehanteerde methoden niet meer als arm beschouwd. SCP, CBS en Nibud gaan er vanuit dat zij in werkelijkheid niet in armoede leven. De eigen woning wordt niet meegerekend bij dit direct besteedbaar vermogen. De vermogensgrens ligt voor alleenstaanden op ca. 18.000 euro. Voor een paar met twee kinderen tot 13 jaar ligt deze op ca. 30.000 euro. Hier lees je meer over het berekenen van de vermogensgrens
- Actualisatie. De armoedegrens zal ook in de toekomst worden aangepast aan ontwikkelingen die van invloed zijn op de kosten van levensonderhoud. Voorheen werden de methoden om armoede te meten niet voldoende geactualiseerd en werden bijvoorbeeld noodzakelijke uitgaven rond ICT en telecom onvoldoende meegenomen. Daarnaast ontbreken er nu nog van veel moeilijk te vermijden extra uitgaven de gegevens (bijvoorbeeld met betrekking tot vervoerskosten rondom gezondheid, problematische schulden etc.). Zodra deze gegevens wel beschikbaar komen, worden ze meegenomen in de actualisatie.
- Langdurige armoede. Er wordt meer rekening gehouden met hoelang een huishouden in een situatie van armoede verkeerd. Landurige armoede leidt tot ernstiger problematiek. Waar bij de eerdere armoedegrenzen alleen telde of een beperkt inkomen structureel was spreken SCP, CBS en Nibud nu van langdurige armoede als iemand minstens drie jaar op rij te weinig inkomen en te weinig vermogen heeft.
Op de CBS-pagina zijn verschillende papers te vinden waarin verschillende onderdelen van de nieuwe methode verder zijn uitgewerkt. Ook zijn hier links te vinden naar de tabellen met voorlopige armoede-uitkomsten 2018-2023 op basis van de nieuwe methode.
De nieuwe armoedegrens
De armoedegrens varieert tussen typen huishoudens. Met meer mensen in een huishouden is er immers meer nodig voor de minimale levensbehoeften. De hoogte van de armoedegrens voor een huishouden hangt af van het aantal volwassenen en het aantal kinderen in het huishouden, de leeftijd van de kinderen (0-12 jaar of 13-17 jaar) en het aantal studenten in het huishouden.
Op basis van de nieuwe methode is de armoedegrens in 2023:
- Voor een alleenstaande: € 1.510 netto per maand, bij een huur van € 590 en energielasten van € 145.
- Voor een paar met twee kinderen tot en met 12 jaar: € 2.535 netto per maand.
- Voor een tweeoudergezin met twee puberkinderen: € 2.910 netto per maand.
- Voor een eenoudergezin met twee pubers: € 2.500 netto per maand.
Positieve en negatieve kanttekeningen
Allereerst lijkt de nieuwe methode een aantal verbeteringen op te leveren. De gezamenlijke maatstaf levert meer duidelijkheid op in het debat rondom armoede en in de effecten van overheidsbeleid.
Door meer rekening te houden met daadwerkelijke noodzakelijke uitgaven en de effecten van langdurige armoede en door beter en frequenter rekening te houden met maatschappelijke ontwikkelingen die tot nieuwe noodzakelijke uitgaven leiden, ontstaat een meer realistische inschatting van wie daadwerkelijk in een positie van armoede verkeert.
Daarnaast zijn er een aantal kanttekeningen te plaatsen.
- Hoewel de daadwerkelijke noodzakelijke uitgaven als uitgangspunt worden gehanteerd, blijkt uit bijvoorbeeld de armoedegrens voor alleenstaanden dat er ook met normbedragen wordt gewerkt. Een verdere verheldering van wat precies in welke mate wordt meegewogen zou welkom zijn.
- Spaargeld (de vermogensbuffer) biedt bij een tekort schietend maandelijks inkomen slechts tijdelijk soelaas. Hoe lang het soelaas biedt, hangt ook af van hoe groot het maandelijks tekort is. Relevant in dit opzicht is ook dat 1 op de 3 armen al minstens drie jaar op rij arm is. Mensen met enig spaargeld mogen dan in eerste instantie nog niet in armoede leven, zij lopen wel een reëel risico om op termijn in armoede te geraken.
- Belangrijke inkomensondersteunende maatregelen die tot minder armoede hebben geleid, zoals de energietoeslag, zijn tijdelijk van aard. De hoge inflatie van de afgelopen jaren heeft de impact van maatregelen als verhoging van het minimumloon ook verminderd. Het CPB wijst er ook op dat zonder extra (nieuw) beleid het aantal mensen onder de armoedegrens weer zal toenemen.
Er is structureel beleid nodig om ervoor te zorgen dat mensen kunnen rondkomen
Conclusie
Het risico bestaat dat de positieve publiciteit rondom lagere armoedecijfers tot minder (beleidsmatige) aandacht voor het armoedeprobleem leidt. Het CPB laat zien dat deze daling wel eens tijdelijk van aard kan zijn. Daarnaast laten SCP, CBS en Nibud ook zien dat de mensen die nu in armoede leven, worstelen met steeds ernstiger problemen. En dat er de laatste jaren ook steeds meer werkenden in armoede geraken.
De Commissie sociaal minimum besteed in haar advies aandacht voor de ernstige gevolgen van armoede, zowel voor de individuele huishoudens als voor de samenleving als geheel. Armoede leidt voor individuen tot een minder goede lichamelijke en mentale gezondheid, een verminderd gevoel van eigenwaarde en sociale uitsluiting. Het vermindert de veerkracht van mensen en leidt in veel gevallen tot een lager vertrouwen in de overheid. Opgroeien in armoede heeft ook vaak negatieve gevolgen voor de leerprestaties en toekomstkansen van kinderen. Voor de samenleving als geheel noemt de commissie onder andere het onbenut laten van talent en de stijging van uitgaven aan de gezondheidszorg.
Het blijft daarom onverminderd van belang om onder andere te blijven werken aan de door de commissie geformuleerde aanbevelingen. De belangrijkste zijn:
- Er is structureel beleid nodig om ervoor te zorgen dat mensen kunnen rondkomen en kunnen meedoen aan de maatschappij.
- Dit betekent dat de overheid zorgt voor een toereikend inkomen en zorgt voor een voorspelbaar en toegankelijk stelsel dat uitvoerbaar en houdbaar is.
- De overheid moet daarbij uitgaan van een realistisch mensbeeld.
- In plaats van de verantwoordelijkheid van de uitvoering van de sociale zekerheid uitsluitend bij gemeenten te leggen, moeten er meer landelijke regelingen komen. Daardoor krijgen gemeenten meer de ruimte om zich te focussen op individueel maatwerk.
Voor wat betreft de structurele aanpak van armoede is het een goed idee om de column in De Correspondent van Tim ’S Jongers er nog eens op na te lezen. Hij wijst op het fenomeen van armoede-taylorisme. Daarbij wordt het grote structurele probleem van armoede opgeknipt in verschillende behapbare problemen, met elk eigen kenmerken. Bijvoorbeeld mobiliteitsarmoede, menstruatiearmoede en ook energiearmoede. Armoede wordt daarbij als een individueel probleem gezien, terwijl het in feite om een collectief probleem gaat.