Ongeorganiseerde vrijwillige zorg: wat weten we over deze hulp?

Informele zorg en het omzien naar elkaar zijn belangrijke pijlers in het overheidsbeleid gericht op thuiswonende mensen met een kwetsbare gezondheid. In het omzien naar elkaar wordt er beroep gedaan op de hulpvaardigheid van inwoners en de samenleving in het algemeen. Dit betekent dat de verwachting is dat vrienden, kennissen, buren en andere buurtbewoners naar elkaar omkijken en elkaar helpen waar mogelijk. Dit vraagt om een faciliterend en activerend beleid dat moet leiden tot een zorgzame samenleving waarin ongeorganiseerde vormen van vrijwillige hulp kunnen ontstaan en bloeien.

Wat verstaan we onder ongeorganiseerde vrijwillige hulp?

Het geven van informele zorg en hulp gebeurt in eerste instantie meestal door gezinsleden of familieleden, vanwege de al bestaande relatie. We spreken dan vaak van mantelzorg, waarbij het voor naasten niet altijd een vrije keuze is om deze zorg of hulp te verlenen. Naast mantelzorg kennen we ook ongeorganiseerde vrijwillige hulp. Bij ongeorganiseerde vrijwillige hulp kiezen vrienden, kennissen, buren en andere buurtbewoners in principe vrijwillig voor een zorg- of ondersteunende rol. Zij geven vaak incidenteel, kortdurend of lichte vormen van ondersteuning. Meestal leveren zij geen intensieve en structurele hulp, en zijn over het algemeen niet de centrale verzorger. 

Naast deze vormen van hulp spreken we ook van georganiseerde vrijwillige hulp. Er is sprake van georganiseerde vrijwillige hulp wanneer deze zorg georganiseerd wordt (mede) door een formele organisatie. Denk aan religieuze organisaties, welzijns- en zorgorganisaties of vrijwilligersorganisaties. Echter is het onderscheid tussen mantelzorg, georganiseerde- en ongeorganiseerde vrijwillige hulp niet altijd makkelijk te maken. We spreken dan ook wel over een continuüm van vrijwillige hulp, waarin de ene vorm soms overloopt in de andere vorm. Je leest in dit artikel meer over georganiseerde vrijwillige hulp

'Hulp door buren of vrienden ziet er vaak anders uit dan zorg door familie'

Ongeorganiseerde vrijwillige hulp in beeld 

Wanneer we naar de wetenschappelijke literatuur kijken over informele zorg zien we dat er minder onderzoek is gedaan naar ongeorganiseerde vrijwillige zorg die wordt gegeven door buren, vrienden, kennissen en andere niet-familieleden. Ook wordt in de metingen naar vrijwillige zorg deze groep vaak samengenomen als ‘anderen dan familie’, waardoor het lastig is om de daadwerkelijke omvang van de zorg door buren, vrienden, kennissen en andere niet familieleden in beeld te brengen. Daarnaast wordt het begrip ‘buren’ vaak verschillend gedefinieerd in onderzoek. Soms vallen hier alleen de directe buren onder, maar anderen definiëren buren als degenen die betrokken zijn of binnen een bepaalde afstand wonen. Dit maakt dat cijfers over de omvang ook kunnen afwijken. 

Wat wel sterk naar voren komt uit de wetenschappelijke literatuur is dat hulp door buren of vrienden er vaak anders uit ziet dan zorg door familie. Buren, buurtbewoners, vrienden en kennissen:

  • bieden minder vaak intensieve en structurele hulp;
  • nemen doorgaans geen centrale rol op zich in de zorgverlening;
  • spelen meestal een ondersteunende rol in de zorg. Denk aan een rol die zich voornamelijk richt op gezelschaps-, sociale- en praktische steun;
  • geven, net als familie, gedurende meerdere jaren hulp. Buren zijn minder lang betrokken dan vrienden.

Grenzen aan ongeorganiseerde vrijwillige zorg

Bij burenhulp is er vaak sprake van een ‘beleefde terughoudendheid’. Dit betekent dat veel buren aangeven het prima te vinden om iemand gezelschap te houden of een paar keer de boodschappen te doen, maar minder bereid zijn om persoonlijke verzorging op zich te nemen of huishoudelijk werk te verrichten. De bereidheid tot het bieden van hulp is bij buren vaak groter wanneer de ‘taak’ minder intimiteit vraag, minder structureel van aard is en/of om minder specialistische kennis en vaardigheden vraagt. 

Maar dit is niet het enige dat de mate van vrijwillig geboden zorg en hulp beïnvloedt. Er zijn nog andere factoren te onderscheiden die van invloed zijn op de mate van bereidheid om hulp te geven.

  • Morele opvattingen. Het geven van hulp aan familie wordt vanzelfsprekender gevonden dan het geven van hulp aan vrienden, kennissen en buren. Dit komt door een moreel plichtsgevoel dat wordt ervaren binnen familierelaties. Het plichtsgevoel wordt nog sterker gevoeld door mensen met een migratieachtergrond. 
  • Zorgopvattingen. Mensen geven eerder hulp of zorg aan anderen wanneer dit als vanzelfsprekend wordt gezien, bijvoorbeeld door de opvoeding, of een onderdeel is van de regels van hun geloof waar zij aan willen voldoen. 
  • Fysieke nabijheid. Wanneer er sprake is van een grotere afstand (relatief) tussen familieleden en zorgvragende gezinsleden, geven buren vaker praktische hulp en zorg aan de zorgvragers. Dit vanwege hun fysieke nabijheid. 
  • De verbondenheid van buurtbewoners. De hoeveelheid en kwaliteit van hulp en zorg die wordt gegeven door buren, is afhankelijk van het contact dat in het verleden is opgebouwd. Het is dan ook niet verrassend dat hoe beter de onderlinge band, hoe vaker en intensiever hulp wordt gegeven én gevraagd. Bij deze onderlinge verbanden speelt wederkerigheid een rol, dat betrekking heeft op de wisselwerking tussen het geven en ontvangen van hulp, maar ook op het teruggeven van dankbaarheid. Wederkerigheid kan gepaard gaan met een gevoel van een verplichte wederdienst. 
  • Het hebben van gedeelde verhalen. Wanneer mensen zichzelf, of een gedeelte van hun eigen leven, herkennen in de zorgvrager zijn ze eerder bereid te de ander te helpen. Daarbij speelt de aanwezigheid van sociale verbondenheid in de buurt geen rol, omdat  mensen bijvoorbeeld ook betekenisvolle contacten kunnen opbouwen op het werk, school of online. 

Het geven van vrijwillige zorg en hulp is maar een kant van het verhaal. De andere kant gaat over het ontvangen van de zorg en hulp. Aan deze kant van de medaille spelen er ook factoren mee die van invloed zijn op de mate van bereidheid tot het ontvangen van hulp.

  • Vraag- en acceptatieverlegenheid. Veel mensen vinden het moeilijk om hulp te vragen of de geboden hulp aan te nemen. Het betrekken, of aannemen, van informele hulp brengt ook een beleving van afhankelijkheid met zich mee. Men voelt zich dan minder zelfredzaam. Daarnaast kan het betrekken of aannemen van informele hulp ook een gevoel van schaamte met zich meebrengen. Zeker wanneer men vindt dat je meer hulp ontvangt dan dat je kunt teruggeven. Ook hier speelt wederkerigheid een belangrijke rol en het gevoel ‘van nut' te moeten zijn voor een ander. 
  • Opvattingen over zelfredzaamheid. De generatie die is opgegroeid in het Nederland met een sterke verzorgingsstaat geeft vaker voorkeur aan het inschakelen van formele hulp. Zij doen minder snel beroep op familie, vrienden of buren.