Opinie: Maatschappelijke diensttijd; mooi initiatief vol hobbels en valkuilen

De afgelopen weken kreeg het fenomeen ‘maatschappelijke diensttijd’ regelmatig aandacht in de media. Jongeren kunnen gedurende een periode van maximaal 18 maanden vrijwilligerswerk doen. Goed voor hun persoonlijke ontwikkeling en goed voor de samenleving. Staatssecretaris Paul Blokhuis heeft na uitgebreide verkenningen eerder dit jaar de Kamer geïnformeerd over zijn plannen. Het balletje begint nu echt te rollen. Maar welke kant op?

Het stimuleren van vrijwilligerswerk onder jongeren door de overheid is alleen maar toe te juichen. Het stimuleren van sporten bij jonge kinderen maakt de kans groter dat ze als volwassene voldoende blijven bewegen. Zo werkt dat ook met het doen van vrijwilligerswerk bij jongeren. Mits dit een mooie ervaring is, vergroot het hun maatschappelijke betrokkenheid op latere leeftijd. Met die gedachte is de maatschappelijke stage destijds succesvol ingevoerd in het voortgezet onderwijs. Gelukkig zijn er nog veel scholen die dit ondanks het ontbreken van de wettelijke verplichting zijn blijven opnemen in hun curriculum.

Budget

Er komt structureel honderd miljoen euro per jaar beschikbaar voor de maatschappelijke diensttijd. Dat is voor het vrijwilligerswerk en zelfs voor het hele sociale domein een ongekend groot bedrag. Een prachtig signaal dat er zoveel belang wordt gehecht aan het betrekken van jongeren bij de samenleving. Maar tegelijk kent dit risico’s. Uit eerder onderzoek van kennisinstituut Movisie bleek dat gemeenten gemiddeld één tot vijf euro budget per inwoner hebben voor ondersteuning van het vrijwilligerswerk. Binnen de maatschappelijke diensttijd hebben we het over tientallen tot honderden euro’s per jongere. Wanneer hier vrijwilligersvergoedingen of zelfs ruimere financiële vergoedingen voor jongeren van betaald worden, gaat de diensttijd steeds meer op een veredelde bijbaan lijken.

Jongeren betrekken

Het valt niet mee om jongeren te betrekken bij de samenleving, zo lijkt de toon te zijn in Den Haag. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek laten echter zien dat jongeren net zo vrijwillig actief zijn als mensen in andere leeftijdsgroepen. Daartussen manoeuvreert zich het plan om volgend jaar zomer een vliegende start te maken met de maatschappelijke diensttijd. Wat jongeren boeit, weten jongeren zelf het beste en dus worden vooral jongeren gevraagd mee te denken in de aanloop. Daarnaast krijgen jongeren voor wie het nog niet vanzelfsprekend is om zich vrijwillig in te zetten aandacht. De overheid grijpt hierbij terug op oude aanpakken: successen uitbouwen en kwetsbare burgers activeren. Dit geeft wisselende effecten.

Wil je jongeren betrekken, dan moet je ze een leuke tijd geven, de zintuigen prikkelen en ze ruimte voor eigen inbreng geven.

Proeftuinen

Op korte termijn starten zogenaamde ‘proeftuinen’. Deze bestaan uit vrijwilligersprojecten die al succesvol werken met jonge vrijwilligers. Succesprojecten in de spotlights kunnen wervend zijn. Waar geen rekening mee is gehouden, is het feit dat jongeren op hun eigen, flexibele manier hun vrije tijd invullen. Voor jongeren springt daarbij de factor ‘beleving’ eruit. Wil je jongeren betrekken, dan moet je ze een leuke tijd geven, de zintuigen prikkelen en ze ruimte voor eigen inbreng geven. Dat maakt niet alleen grote organisaties, maar vooral ook kleine initiatieven geschikt als broedplaats voor de maatschappelijke diensttijd. De ‘proeftuinen’ kunnen voor het uitbouwen van hun initiatief een bedrag tussen € 100.000 en € 1.000.000 aanvragen. Dat sluit kleinere, flexibele vrijwilligersinitiatieven, precies die waar veel jongeren te vinden zijn, te gemakkelijk uit.
Overal in het land ondersteunen experts, bijvoorbeeld uit vrijwilligerssteunpunten, (lokale) vrijwilligersorganisaties hierbij. Maak dus gerust gebruik van de inbreng van jongeren, maar vergeet daarbij alle kennis en ervaring over het motiveren en betrekken van jongeren niet. Zodat de maatschappelijke diensttijd een succes kan worden.

Matthijs Terpstra is adviseur vrijwilligerswerk bij Movisie en (vrijwillige) natuurgids bij Staatsbosbeheer.

Dit opiniestuk is verschenen in de Stentor.