‘Optimisme is geen naïviteit: het is een bewuste keuze’
Komende zomer gaat Mellouki Cadat-Lampe met pensioen. De strijd voor gelijke rechten vormt een rode draad in zijn leven, in het werk én privé. Sinds 2023 is hij betrokken bij de Alliantie Verandering van Binnenuit. In een interview vertelt hij over zijn roots, het werk voor de Alliantie en zijn drijfveren.
Als iemand met recht een wereldburger genoemd kan worden, dan is het Mellouki Cadat-Lampe (1958). Hij werd geboren in Frankrijk, maar verhuisde toen hij nog maar een paar dagen oud was naar de Algerijnse Sahara. In zijn tienerjaren emigreerde hij met zijn ouders naar Frankrijk en later kwam hij dankzij de liefde naar Nederland. Zijn werk bracht hem onder andere naar Zuid-Amerika en Afrika.
'Mijn ouders gaven me mee hoe waardevol het is om mensenrechten te respecteren en betrokkenheid bij anderen te tonen.'
Hoe was je jeugd in de Sahara?
‘Ik bracht mijn eerste jaren door in de betoverende oase van El-Goléa, op een grote boerderij. Deniza, mijn witte moeder, was een Bretonse katholieke leerkracht die daar via de missie terechtgekomen was. Joseph, mijn zwarte Haratin-Berberse vader, hoorde bij de 'inheemse bevolking'. Hij was landbouwkundig ingenieur en dé expert voor de Algerijnse Sahara op het gebied van de Phoenix dactylifera, de palm die de iconische dadel Deglet Nour produceert, ook wel bekend als de 'vinger van licht'. Zijn ouders waren oorspronkelijk moslims, maar ze bekeerden zich tot het katholieke geloof. Mijn opa werd namelijk als slaaf gehouden – ondanks de afschaffing van de slavernij in Algerije in 1848 – en hij werd vrijgekocht door de Rooms-Katholieke Kerk. Dat gebeurde ergens tussen 1890 en 1910. Mijn ouders gaven me mee hoe waardevol het is om mensenrechten te respecteren en betrokkenheid bij anderen te tonen. Tot mijn zestiende wilde ik priester worden. Ik streefde ernaar om impact te hebben en dicht bij de mensen te staan, vanuit de overtuiging dat er 'iets' is dat ons overstijgt. Eerst was dat God, later werd dat het geloof in collectief bouwen aan de samenleving.’
Hoe was het om als Franse katholiek op te groeien in die omgeving?
‘Dat was niet makkelijk. In 1962 verwierf Algerije onafhankelijkheid van Frankrijk, wat leidde tot een massale emigratie van de witte koloniale settlers, de zogenaamde 'pieds-noirs’, die halsoverkop het land moesten verlaten. Mijn ouders besloten ondanks de veranderende omstandigheden in Algerije te blijven. Tijdens mijn kindertijd daar werden mijn twee zussen en ik regelmatig verbaal en fysiek racistisch bejegend, zowel op school als op straat in de oase, door lichtgetinte Berberse en Arabische bewoners. We waren niet alleen Frans en katholiek, maar werden ook nog eens als ‘kalouch’ – zeg maar het N-woord in het Arabisch – geracialiseerd. Wij hoorden er dus niet bij.’
Je bent op je dertiende naar Frankrijk vertrokken. Wat kun je over die periode vertellen?
‘In 1971 was er een crisis tussen Frankrijk en Algerije. Mijn familie mocht alleen blijven als we de Algerijnse nationaliteit zouden aannemen en moslim zouden worden. Toen zijn we naar Zuid-Frankrijk vertrokken. In de jaren zeventig en tachtig heb ik rechten en politicologie gestudeerd, in Montpellier en Parijs. In die tijd werd ik als een ‘beur’ gezien, een tweede generatie jongeren afkomstig uit Algerije. We kregen steeds meer te maken met alledaags racisme en institutionele discriminatie. Zo werd ik wekelijks door de politie gecheckt. In 1983 werd ik actief in de landelijke staf van de anti-discriminatie organisatie SOS Racisme Touche pas à mon pote! Dat betekent ‘Kom niet aan m’n makker!’ Het was een keerpunt in mijn leven. In 1985 kregen we de Zweedse ‘Vrijheidsprijs’, die we in Stockholm in ontvangst mochten nemen uit handen van premier Olof Palme. We organiseerden daarvoor een busreis die we Les Voyageurs de l’Égalité noemden, de Reizigers voor gelijkheid. Onderweg van Parijs naar Stockholm planden we in elke hoofdstad ontmoetingen met het maatschappelijk middenveld, en de lokale en landelijke overheden. Zo ook in Amsterdam, waar ik verliefd werd op de penningmeester van 'Jongeren tegen racisme'. Ik verhuisde in 1989 naar Nederland en in 1995 kregen we een mooie zoon, Dewi. We gingen kort voor de eeuwwisseling uit elkaar. In 2007 werd ik verliefd op mijn huidige echtgenote, Jacqueline Lampe. Ook zij wordt gedreven door de gelijke rechten voor iedereen. We houden elkaar hierin scherp.’
'Ik realiseerde me dat ik me, als cisgender man, niet altijd bewust was van hoe ik onderdrukkend kan zijn.'
Je collega Hanneke Felten noemt jou een 'fantastische bondgenoot'. Waar komt dat vandaan?
‘Het voelt warm om dit te horen van Hanneke, die ik zeer waardeer. Ik heb van mijn ouders sterk meegekregen dat je altijd moet handelen én ondersteunen waar je kan. Ook het aangaan van allianties, delen wat je hebt en opkomen voor mensenrechten was thuis vanzelfsprekend. Mijn ouders namen tijdens de kolonisatie, vóór 1962, het initiatief voor een inclusieve partij bij de gemeentelijke verkiezingen in El-Goléa. Ik heb zelf ook ervaren hoe belangrijk solidariteit is onder mensen die gediscrimineerd worden. Toen ik in Frankrijk woonde, was de tweede feministische golf aan de gang: de Mouvement de Libération des Femmes, de MLF. Ik realiseerde me dat ik me, als cisgender man, niet altijd bewust was van hoe ik onderdrukkend kan zijn.
De Alliantie Verandering van Binnenuit werkt aan gelijkheid, veiligheid, en acceptatie van vrouwen en van lhbtiqa+ personen binnen de meer gesloten gemeenschappen. Waarom is het belangrijk om juist van binnenuit te veranderen?
‘Als je van binnenuit werkt, vanuit solidariteit en bondgenootschap – zeg maar een alliantie tussen maatschappelijke partners – creëer je een sterke, veilige en vruchtbare voedingsbodem voor verandering. De Alliantie verenigt burgers die actief zijn binnen gemeenschappen, die vaak als ‘bubbels’ worden gezien. Verandering werkt het beste als mensen en organisaties nauw samenwerken vanuit een gedeeld gevoel van verbondenheid. Maar samenwerken betekent niet dat iedereen altijd alles samen moet doen. Het is juist belangrijk om vanuit verschillende perspectieven te werken en samen te zorgen voor overeenstemming, zonder dat individuele vrijheid en diversiteit in het gedrang komen. Op deze manier kunnen we elkaar steunen terwijl elke groep ook zichzelf kan blijven. Binnen zo’n bubbel kunnen interne leiders de zaadjes planten van kennis, vaardigheden en competenties over onderwerpen zoals zelfbeschikking en grensoverschrijdend gedrag. Deze zaadjes ontwikkelen zich tot krachtige drijfveren voor verandering onder mensen die sterk op elkaar betrokken zijn. Dit is een duurzame manier van werken, omdat de mensen die de verandering ondergaan en tot stand brengen, historisch verbonden zijn met hun gemeenschap. Zij zetten zich in en blijven zich inzetten voor hun groep. Dit verschilt wezenlijk van professionals die tijdelijk langskomen en na verloop van tijd weer vertrekken. Verandering die van binnenuit komt, door de gemeenschap zelf, is eigendom van de gemeenschap. Dat is de krachtigste motor voor duurzame verandering.’
We leven in een tijd met tegengestelde bewegingen zoals polarisatie en de opkomst van extreemrechts. Hoe hou je het vol?
‘Ik blijf volhouden door me te richten op wat binnen mijn cirkel van invloed ligt. Mijn motto ontleen ik aan filosoof Antonio Gramsci: 'Pessimisme van het verstand, optimisme van de wil.' Het is makkelijk om nu pessimistisch te worden. Toch kies ik ervoor om lokaal te verbinden, te bouwen en te werken aan weerbaarheid en duurzame sociale verandering: cohesie in de eigen omgeving waar ik invloed op heb. Precies daar waar kleinschalige invloed mogelijk is. Dat is mijn motor. Door lokaal te verbeteren, draag je bij aan globale verbetering. Optimisme is geen naïviteit: het is een bewuste keuze om ondanks de uitdagingen door te gaan.’
Tekst: Tea Keijl
Foto’s: Mladen Pikulic