Samenlevingsopbouw: kansen voor de koppelaar

Het versterken van het welzijn en de kwaliteit van samenleven vraagt een ander type professional en professionaliteit: koppelwerk. Om kansen voor dit koppelwerk te benutten, is er gezamenlijke actie nodig van opleiders, aanbieders en beleidsmakers.

Mensen zoals mevrouw W. uit het kader hieronder, daarvan zijn er in Nederland heel veel. En we kunnen een vergelijkbaar beeld schetsen voor veel jonge gezinnen – die er ook vaak maar alleen voor staan. Maar door de manier van kijken en werken – met een zorgbril op en met individuele gezondheid als dominante waarde – verwordt de behoefte aan aandacht, aan meedoen, aan erbij horen en ertoe doen veel te vaak tot een zorgvraag die vervolgens door zorgverleners moet word beantwoord. Terwijl daar het eigenlijke probleem niet zit. En we tegelijk wel aanlopen tegen de oplopende zorgkosten en een structureel personeelstekort.

Aandacht is nog geen zorg, zorg is nog geen aandacht

Mevrouw W. wordt volgend jaar negentig. Ze woont in haar eentje in het grote huis waar ze al bijna zestig jaar woont. Haar zoon woont op ongeveer een uur rijden afstand. Hij doet eens per week boodschappen voor haar, verzorgt dan de tuin en eet daarna met haar. Haar man overleed bijna veertig jaar geleden.

Haar zoon maakt zich zorgen om haar en heeft al een paar keer geprobeerd iets van zorg voor haar te regelen – al was het maar dat iemand zo nu en dan even komt kijken. Want behalve de lieve schoonmaakster komt er verder eigenlijk niemand. De zorgorganisaties die hij in de loop der jaren heeft gemobiliseerd, trekken steeds een uur uit voor een gesprek en concluderen dan dat mevrouw te goed is voor zorg. Dat ze pas iets kunnen doen als ze voldoende mankeert voor een zorgindicatie. Maar wat mevrouw W. nodig heeft, is geen zorg, maar verbinding met anderen. Een beetje menselijke aandacht.

Vraag en aanbod

Door de focus op zorg en individuele hulp brengen we een paradoxale beweging op gang omdat we volledig voorbijgaan aan zowel de eigenlijke vraag als aan de potentie en krachten die aanwezig zijn binnen de samenleving. Want er is naast een latente vraag om aandacht, er bij horen en meedoen ook een behoorlijk onbenut potentieel aan aanbod van aandacht, samenzijn, samen dingen doen.

Het is lastig om dit potentieel te kwantificeren. Onderzoek gaat over vrijwilligerswerk in georganiseerd verband. Daar doet ongeveer de helft van de Nederlanders aan, de andere helft niet (CBS, 2024). Misschien dat deze helft ook best iets wil doen, maar is het ze nog niet gevraagd of niet op een manier die aanspreekt. Illustratief zijn bijvoorbeeld de ‘zorgzame buurten’ waar mensen als ze dat gevraagd wordt allerlei dingen samen blijken op te willen pakken (Canoy et al., 2023).

Onbenut potentieel

Illustratief is ook het initiatief ‘Netwerk Nieuw Rotterdam’ dat in korte tijd meer dan duizend kwetsbare jongeren aan het vrijwilligerswerk kreeg.[1] Ramaekers (2024) ziet in haar onderzoek nog veel onbenut potentieel in informele hulp tussen buren. Zij signaleert bovendien dat zien helpen doet helpen en dat geholpen worden ook weer leidt tot iets doen voor een ander in een zichzelf versterkend proces.

Potentieel is er ook of juist onder 65+ers, die nog van alles willen, kunnen of daadwerkelijk al doen voor anderen (vgl. Linders et al., 2023). Tenslotte is lang niet iedere oudere (alleen maar) een kwetsbare oudere. Vrijwel iedereen kan iets geven en bijdragen in welke vorm dan ook. Illustratief zijn allerlei initiatieven van (oudere) burgers zelf die bijdragen aan zo gezond en gelukkig mogelijk ouder worden, zoals koffieochtenden, voorleesochtenden, zorgcoöperaties en Knarrenhofjes.

Belangrijk is hierbij dat een effect op de zorgvraag niet komt doordat mensen zorg overnemen, maar doordat hun welzijn toeneemt als ze meer samen doen en ze daardoor minder zorgvragen ontwikkelen (Haarsma et al., 2015). En hoewel we hier vooral voorbeelden bespreken in relatie tot ouderen, geldt dit precies hetzelfde voor gezinnen en jonge mensen: meer onderlinge verbinding leidt tot meer welbevinden en daardoor minder noodzaak van professionele hulp (vgl. Bos-De Groot et al., 2022).

Kundige professionele hand

De voorbeelden die we hiervoor benoemden, hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze ergens onderweg een kundige professionele hand nodig hebben. Iemand die in staat is mensen met mensen te verbinden. Er zijn professionals die heel goed zijn in dit ondersteunen en stimuleren van het samenleven, meedoen en er bij horen. Professionals die het koppelwerk doen.

Helaas is dat niet altijd de bestaande praktijk. Laten we even teruggaan naar mevrouw W. Het zelfredzaamheidsparadigma betekent dat zij allereerst zelf een vraag moet stellen. Om dat te leren kan ze zelfs een cursus krijgen. Of er komt een professional om samen met haar een netwerkanalyse te maken. Maar dat heeft allemaal geen effect. Mevrouw W. voelt zich ook na zo’n training te chique of te oud of allebei om zomaar iemand te vragen met haar een wandelingetje te gaan maken (de buurvrouw, zelfde leeftijd loopt haar overigens te hard, dus het luistert ook wel nauw).

In plaats van een training heeft zij iemand nodig die het voor haar kan arrangeren. Een professional die oog heeft voor haar talenten en wensen, die de buurt kent, die weet welke vrijwilligers, initiatieven en bewoners bij haar zouden kunnen passen. Of dat nu een wandelmaatje, een aardige buurvrouw twee straten verderop, een paar buurkinderen, een bloemschikclubje of een voorleesactiviteit is. Een professional ook die de sleutelpersonen in de buurt kent en daardoor weet waar alle Mevrouwen W. zich bevinden, juist ook degenen die niet in beeld zijn bij zorgverleners. Een professional die het sociaal weefsel weet te versterken.

Samenlevingsopbouwers als koppelaars

Samenlevingsopbouwers zijn vaak dit soort verbinders, maar interessant is dat juist die functie van koppelaar van mensen met mensen niet in het competentieprofiel staat (Gerrits en Vlaar, 2010). Daar gaat het alleen maar over het begeleiden ‘richting voorzieningen en instanties’. De samenlevingsopbouw is aan een soort revival bezig vanuit verschillende functienamen: buurtverbinders, opbouwwerkers, woonconsulent, sociaal makelaars, dorpsondersteuners (Engbersen et al., 2024).

Misschien kunnen we deze revival wel aangrijpen om juist die rol van koppelaar tussen mensen meer centraal te stellen en professioneel verder te ontwikkelen. Juist dit koppelwerk heeft namelijk de belofte in zich van het versterken van het gewone (samen)leven zelf, in plaats van de afhankelijkheid van een overheidsvoorziening die altijd bij de volgende politieke draai weer kan opdrogen.

Fluïde verbanden

Gradener et al. (2023) benoemen in hun ‘visiedocument samenlevingsopbouw’ gelukkig wel het ‘stimuleren van verbindingen tussen mensen’ hoewel ook hier niet helemaal duidelijk wordt of de sociaal werker dit zelf doet of er alleen een ‘basis voor legt’. Van Pelt et al. (2024) beschrijven uitgebreid de Asset Based Community Development en de methode Bruis als voorbeelden van hoe gemeenschappen en hoe samenleven versterkt kunnen worden, door mensen met elkaar te verbinden.

In de huidige tijd waarin veel sociale verbanden meer fluïde zijn, is dit koppelwerk cruciaal voor het welzijn en de kwaliteit van het samenleven van mensen. De sociale netwerken van mensen vallen niet meer automatisch samen met hun fysieke leefomgeving en blijven niet vanzelf aanwezig als ze ouder worden. Mensen kunnen tamelijk ongezien tussen de mazen vallen van de lappendeken van sociale verbanden (vgl. Van Beek, 2017).

Beklijvende verbinding

De kunst van de koppelaar is dus allereerst waarnemen – of een signaal krijgen – wie er tussen dat web van sociale netwerken door dreigt te (of is ge)vallen, al dan niet via sleutelfiguren in de wijk. De koppelaar ziet waar de kansen en belemmeringen in de wijk liggen. Een belangrijk vereiste hiervoor is dat de samenlevingsopbouwer langdurig en voor voldoende uren in de wijk, buurt, flat of het dorp aanwezig kan zijn. En dat is iets anders dan in de wijk een kantoor hebben en wachten tot er iemand met een hulpvraag komt.

De tweede kunst van de koppelaar is mevrouw W. verbinden met een persoon, clubje of activiteit, inloop of initiatief. En hierbij precies die snaar weten te raken dat het de verbinding van mevrouw W. zelf wordt. Om daarna wel een oogje in het zeil houden om te zien of de verbinding beklijft – of dat er toch nog iets anders geprobeerd moet worden.

Verschillende generaties

De derde kunst is: werken aan verbindingen die niet per sé te maken hebben met ouderen. Veel ouderen kennen geen jongeren, veel jongeren kennen geen ouderen (anders dan hun eigen opa en oma) – terwijl de verschillende generaties elkaar veel te bieden hebben. De kunst van de koppelaar schuilt er in te herkennen waar ze elkaar iets te bieden hebben en precies langs die lijnen verbindingen te leggen.

De vierde kunst is koppelingen maken in de vorm van mensen organiseren om belemmeringen en structurele oorzaken van problemen te agenderen en aan te pakken. Dit betekent mensen een stem geven, coalities vormen, de politiek kennen, een belangenanalyse maken, etc. (vgl. Van Pelt et al., 2024).

Kansen voor de koppelaar

Professionele koppelaars oefenen een subtiel sociaal vak uit dat veel meerwaarde kan hebben voor het welzijn van mensen en voor het versterken van gemeenschappen. Maar om die meerwaarde te kunnen realiseren, zijn veel meer van deze professional nodig. Sociaal Werk Nederland spreekt de wens uit dat er 1000 bijkomen (Luttik, 2024) op de (paar) 1000 die er naar schatting al zijn (Van Pelt et al., 2024).

In het gunstigste geval zijn er straks misschien wel 3000 actief, ofwel 1 op elke 6000 inwoners van Nederland. In die aantallen lijkt het ondenkbaar alle mevrouw W.’s te kennen en evenmin om rake verbindingen te kunnen leggen. We hebben er veel meer nodig, misschien wel 1 per 1000 inwoners. En dat kan wel, maar dan moeten we op drie fronten stappen zetten. Op elk front zien we al een hoopgevende beweging.

Beweging 1: Opleiding en professionalisering. Er worden te weinig samenlevingsopbouwers opgeleid. Te weinig studenten kiezen in de bacheloropleiding social work voor het afstudeerprofiel Welzijn en Samenleving. En zelfs binnen dit afstudeerprofiel speelt het koppelwerk maar een bescheiden rol. Daarnaast is in het werkveld meer professionalisering mogelijk en nodig op het gebied van samenlevingsopbouw. Op dit moment zijn er zeker hoopvolle ontwikkelingen in het aanbod aan opleidingen: zie het artikel van Gradener et al. elders in dit nummer.

Beweging 2: (Gemeentelijke) inkoop en ander beleid. De gemeentelijke inkoop heeft niet alleen te maken met wat het beste werkt voor mevrouw W. tegen de laagste kosten, maar ook met juristen, inkoopexperts, audit en control, rekenkamer, accountants en een politieke realiteit die elk voor zich en allemaal tezamen een volautomatische voorkeur aan de dag leggen voor aftelbare eenheden waar zichtbare ‘resultaten’ worden geboekt (of in elk geval zichtbare activiteit wordt geleverd). Daarnaast valt het koppelwerk onder de algemene begroting van het welzijnswerk en is het niet wettelijk verplicht, bijvoorbeeld in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Ook als je anders wil, is het lastig tegen deze stroom in te roeien. Tegelijk zien we dat zorgverzekeraars samenlevingsopbouw (zij gebruiken doorgaans de term community building) steeds meer zien als belangrijk om in te investeren. Hoewel de zorg naar haar aard individueel (patiënt) gericht is, biedt het Integraal Zorgakkoord ruimte voor financiering van welzijn(swerk). Hier liggen kansen.

Beweging 3: Aanbieders kunnen laten zien dat koppelwerk rendeert. Aanbieders van sociaal werk volgen onafwendbaar de wensen van inkopers – hun primaire klanten – en daar is zoals we zagen ‘cliënt centraal’ een belangrijk begrip. Een ‘dekkend netwerk van koppelaars’ zoals we dat hiervoor beschreven, wordt nog niet als een verkoopbare eenheid neergezet. Individuele begeleiding en trainingen in zelfredzaamheid zijn helderder afgebakende handelingen.

Maar er komt wel steeds beter onderzoek waarmee aanbieders de maatschappelijke impact van investeren in sociale netwerken kunnen laten zien. Cigarbox (2023) bijvoorbeeld geeft een schatting van ‘de impact van sociaalwerkprofessionals die actief zijn in de buurt, vaak vanuit brede welzijnsorganisaties en gericht op collectieve arrangementen’ (een bredere categorie dan die van de koppelaars of opbouwwerkers). Het rendement is aanzienlijk, al valt dit wel steeds op andere terreinen en begrotingshoofdstukken dan die van het sociaal domein. En dan focust het onderzoek ook nog in elk van de vier onderzochte casus op slechts één dimensie waarop het rendement ontstaat: gezondheid(skosten). Het werkelijke maatschappelijk rendement is veel hoger.

Nieuwe lente

Deze drie bewegingen kunnen niet zonder elkaar. Als het beleid/de inkoop niet vraagt, creëren aanbieders geen aanbod. Opleiders op hun beurt gaan niet opleiden voor een professie waar geen werk in is. Samenlevingsopbouw, community development, mienskip, naoberschap, dorpsondersteuner, bloeizone, zorgzame buurt, et cetera: het zijn allemaal spruiten die een nieuwe lente aankondigen. Als we opleiders, aanbieders en beleidsmakers/inkopers aan elkaar zouden weten te koppelen dan kunnen deze prille spruiten daadwerkelijk tot bloei komen. Daar gaan we als samenleving enorm van profiteren.

Geschreven door Mariël van Pelt (senior onderzoeker bij Movisie en lector sociale veerkracht aan Fontys Hogeschool) en Krijn van Beek (directeur van Policy Design Studio en voorzitter van de Associatie van Werkplaatsen Sociaal Domein)

Dit artikel verscheen eerder in Sociaal Bestek.