‘De sociale basis verdient meer versterking en aandacht’

Staatssecretaris Maarten van Ooijen is gast op Congrestival Movisie 23 september

De sociale basis moet helpen mensen gelukkiger te maken, zo valt op te maken uit de brief die staatssecretaris Maarten van Ooijen (ministerie VWS) dit voorjaar naar de Kamer stuurde. Hij is dan ook een logische gast op het Congrestival dat Movisie samen met onder andere Sociaal Werk Nederland en Wijkwijzer op 23 september organiseert. We legden hem alvast een handvol vragen voor: hoe kunnen we de sociale basis versterken?

In uw beleidsbrief over de toekomst van de Wmo van 28 maart aan de tweede kamer benadrukt u het belang van het versterken van de sociale basis. Waarom vindt u dit zo belangrijk en wat ziet u als de beste manier om de sociale basis te versterken?

‘Alle informele netwerken om mensen heen - de buren, familie, de school, werk, vrijwilligerswerk, sportvereniging, online netwerken et cetera - dragen bij aan het welzijn van mensen. Het is in deze kring, waar ongedwongen en aansluitend bij iemands belevingswereld, veel steun wordt geleverd. 
De sociale basis verdient meer versterking en aandacht. Dit kan door betere voorzieningen in de wijk te realiseren en die ook vindbaar en toegankelijk te maken. Ook is het belangrijk om meer te luisteren naar wat de sociale basis zegt en nodig heeft, en de formele zorg beter te laten samenwerken met de informele zorg.’

Welke zwakke plekken ziet u in de huidige sociale basis die nopen tot extra inspanning?

‘Een belangrijk punt om met extra aandacht naar te kijken is de financiële ondersteuning van de sociale basis. Dit is soms incidenteel, tijdelijk, en van toeval of persoon afhankelijk.’ 

U koerst met uw beleid sterk op herstel van zelf- en samenredzaamheid. Dit is ook een manier om de kosten van ons zorgsysteem binnen de perken te houden. De investeringen in zorg en welzijn lijken momenteel sterk uit balans. Globaal: 100 miljard voor zorg, 3 à 5 miljard voor welzijn. Moet dat niet radicaal anders? 

‘Oplossingen die zowel goed als radicaal zijn, zijn er weinig, maar het is wel degelijk zaak om de uitgaven aan zorg en ondersteuning beter met elkaar in evenwicht te brengen. Ik ben dan ook samen met minister Kuipers (van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, red.) en minister Helder (Langdurige Zorg en Sport, red.) hiermee bezig. In de kamerbrief van 3 juni zeggen we dat dit kabinet ervoor gekozen heeft om de groei van de zorguitgaven in deze kabinetsperiode te beheersen en in de toekomst te verlagen. Door middel van diverse plannen en akkoorden stimuleren we meer onderlinge samenhang en samenleven. Dit is op de eerste plaats goed voor de gezondheid van mensen, maar bevordert ook de samenredzaamheid van mensen.’

Nog even over die zelfredzaamheid: het SCP waarschuwt daar niet te hoge verwachtingen van te hebben. Veel mensen hebben niet de vaardigheden om om ondersteuning te vragen. Rekent het kabinet zich niet te rijk?

‘Het SCP vraagt terecht aandacht voor mensen die geen toegang weten te krijgen tot de beschikbare ondersteuning, terwijl ze die hard nodig hebben. Niet voor niets is verbetering van de toegang een belangrijk aandachtspunt in de Hoofdlijnenbrief toekomst Wmo en in het werkprogramma van Movisie. Het is, gelet op de dubbele vergrijzing, dringend noodzakelijk dat we het potentieel van de mensen die wél goed voor zichzelf en voor elkaar kunnen zorgen zo goed mogelijk benutten. Ook daarvoor is gericht beleid noodzakelijk.’

Openbare ontmoetingsplekken zoals buurthuizen zijn onmisbaar voor een sterke(re) sociale basis. Er lijkt al jaren een trend gaande dat deze ontmoetingsplekken onder druk te staan en op sommige plekken verdwijnen. Hoe gaat u het tij keren? 

‘Allereerst: ontmoetingsplekken zijn belangrijk. Het is belangrijk dat we meer naar elkaar omkijken, voor het sociale contact maar ook als het gaat om bijvoorbeeld mantelzorg. Ik zie hierin een rol voor de overheid. Als staatssecretaris laat ik me onder meer adviseren door het College van Rijksadviseurs en de Raad van Ouderen. Maar ook gemeentes en particuliere initiatieven zijn belangrijk. Het blijkt dat het erg kan verschillen per wijk of buurt hoeveel initiatieven worden opgezet. Het is ook heel belangrijk wat particuliere initiatieven zelf doen. Een mooi voorbeeld zijn buurtcoöperaties, initiatieven waarin bewoners samen een buurthuis kopen, zoals bewoners in het Oostelijk havengebied Amsterdam.’

U schrijft dat u zich met hulp van onder andere Movisie wilt inzetten voor toepassing van kennis door professionals. Dat is goed om te lezen. Hoe zou dat versterkt kunnen worden, en wat kan uw rol daarin zijn? 

‘Ik zie in de toepassing van kennis door professionals een belangrijke rol weggelegd voor de interventies die zijn opgenomen in de samenwerkende databanken, zoals in de Databank Effectieve Sociale Interventies. Daarin is een enorme hoeveelheid bewezen bruikbare kennis samengebracht, die op dit moment nog onvoldoende zijn weg vindt naar de praktijk. Dus het is belangrijk dat we hier meer gebruik van gaan maken.

Ik zet mij er bovendien voor in dat nieuwe interventies ontwikkeld worden waar dat nodig is, bijvoorbeeld via het Nationale Wetenschaps Agenda van het programma Een tegen Eenzaamheid. Een andere mogelijkheid is door middel van een subsidie voor de Werkplaatsen Sociaal Domein, bedoeld voor de versterking van de ondersteuning van ouderen. Ook verken ik de mogelijkheden om de professionalisering van het sociaal werk te versterken, in het verlengde van de door de beroepsgroep zelf opgestelde Kennis- en Onderzoeksagenda Sociaal Werk.’

‘De wijk als thuis, dat is de bedoeling’

U woont zelf in de superdiverse wijk Kanaleneiland, een voormalige krachtwijk. Hoe staat het er volgens u in deze wijk voor en wat is er in deze en vergelijkbare wijken nodig? 

‘Toen Kanaleneiland gebouwd werd, was functiescheiding hét ideaal. De woonfunctie was dominant en zo kwam er een wijk tot stand met veel portiekflats van vier woonlagen gelegen in overdadig groen. Overal in Nederland zijn dit soort wijken te vinden. Ze zijn na oplevering snel in populariteit gedaald en we treffen er veel kwetsbare bewoners aan, veelal met een migrantenachtergrond, een smalle beurs en multiproblematiek.
Kanaleneiland is uit het dal getrokken door onder meer economische functies in deze wijken terug te brengen. Het Krachtstation (waar het Congrestival over de sociale basis plaatsvindt, red.) is daar een exemplarisch voorbeeld van. Het Krachtstation versterkt informele netwerken in de buurt.’ 

‘Kanaleneiland laat zien dat elke wijk zijn eigen historie en ontstaansgrond heeft. Om de sociale basis te versterken moet je vooral eerst kijken wat een wijk aan krachten en zwakke plekken heeft. En daarop aansluiten. De wijk als thuis, dat is de bedoeling. Kwetsbare ouderen die langer thuis willen wonen, hebben baat bij een woonomgeving en leefomgeving die ontmoeting en netwerken mogelijk maakt. Het openbare gebied biedt kansen en mogelijkheden door gemeenschappelijke ruimten, tussenruimten, buurtbankjes, parkjes, grasvelden. De mensen die wonen in de wijk, een hof, een buurt, leven in een breder gebied. Het is een gebied waar zij sporten, ontmoeten, koffie drinken, ervaringen delen, boodschappen doen, vrijwilligerswerk verrichten en werken. Dat vraagt soms om fysieke verbeteringen in de ruimte. Goede voorbeelden zijn verbindingen leggen in de publieke ruimte tussen een woonblok en een park, tussen centrum en ruimte voor sport en activiteiten. Maar ook verbouwingen om de relatie te maken tussen wonen en gebruik van collectieve ruimten zijn belangrijk, en nieuwe woonvormen voor oud en jong en voor mensen met een zorgvraag. Deze fysieke verbeteringen worden opgenomen in de uitvoeringsplannen van gemeenten. Samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken is in het nieuwe programma wonen, zorg en ondersteuning een actielijn leefomgeving opgenomen.’ 

Foto: Martijn Beekman