Thuis Op Straat: 'Blijven we onszelf of gaan we mee in de stroom?'

Thuis Op Straat (TOS) is een buurtinterventie die bekend staat om liefde en aandacht voor kinderen en hun ouders, massa’s vrijwilligers, het beroemde huttendorp en de befaamde kampioenschappen stoepranden. ‘Maar we staan op een kruispunt: blijven we onszelf of gaan we mee in de stroom?’ Peter Steenbergen, directeur van de succesvolle buurtinterventie Thuis Op Straat, worstelt duidelijk met zijn opdracht. TOS aanpak tovert al decennia lang verwaarloosde stadspleinen om tot speelvriendelijke pareltjes, maar kunnen ze dit blijven doen?

Steenbergen werkte lange tijd in het gebied Feijenoord in Rotterdam Zuid, of ‘op Zuid’ zoals ze daar zeggen. Dat stopte vorig jaar omdat de aanbesteding door de gemeente gegund werd aan Humanitas, die de kracht van de wijk en ondernemers wil benutten. Op de Speelwinkel in de wijk Bloemhof na - die werd overgenomen - moesten alle andere activiteiten stoppen.

Voor Steenbergen betekende dat hij, met pijn in het hart, het gebied moest verlaten waar TOS ooit begon. ‘Bij aanbestedingen kun je niet alleen maar winnen, maar ook opdrachten kwijtraken’, relativeert hij. ‘En dat is ook wel eens goed. Wanneer een andere organisatie aan de slag gaat, geeft dat nieuw elan.’

Dichtgetimmerd

Net als veel andere gemeenten stelt Rotterdam forse eisen aan de maatschappelijke organisaties die het welzijnswerk uitvoeren. Deze zogenoemde perceelomschrijvingen hebben gevolgen voor het werk van TOS. ‘Die percelen zijn behoorlijk dichtgetimmerd,’ zegt Steenbergen. ‘Als TOS alleen kunnen we daar niet aan voldoen. Met ons doel, een speelvriendelijk klimaat in de wijk creëren, zijn we ‘te klein’. Ook als organisatie. De enige mogelijkheid om het werk te blijven doen, is aansluiting zoeken bij een grote partij.’

In Rotterdam voert TOS, onder de vleugels van drie verschillende organisaties, activiteiten uit in zes van de veertien gebieden. Niets ten nadelen van de partners, maar nu de rook van de aanbesteding is opgetrokken, begint hij zich zorgen te maken over de effecten van deze ontwikkeling.

Niet overal tegelijk

TOS werkt buiten op pleinen en straten. Steenbergen: ‘Liefst zijn we daar 365 dagen in het jaar.’ TOS begon bijna 25 jaar geleden als aanvulling op het welzijnswerk dat zich steeds meer terugtrok in gebouwen en daarmee een groot deel van de stadskinderen en -jongeren niet meer bereikte. Vaak juist de jongeren die een steuntje in de rug kunnen gebruiken.

‘De huidige welzijnsopdracht richt zich vooral op ‘binnen’ en biedt vanwege de kwalitatieve prestatie indicatoren (KPI’s) weinig vrije ruimte. Ik weet niet of dat zo goed is voor de kinderen'

‘Het welzijnswerk miste wat er op straat leeft en TOS vulde dat gat. En dat willen we blijven doen, maar het is lastig. Bijvoorbeeld in het gebied Charlois hebben we naast het pleinenwerk ook grote klussen op scholen voor het versterken van de weerbaarheid’, licht Steenbergen toe. ‘Heel zinvol, maar het gaat wel ten koste van onze activiteiten buiten; want we kunnen niet overal tegelijk zijn. Als TOS-medewerker regel je die trainingen, maar daarmee heb je eigenlijk weinig contact met de kinderen en hun omgeving. Zo hebben we in het geheel van de aanbesteding een aantal kleine opdrachten die afleiden van onze werkwijze. En dan begin je je wel af te vragen: doen we het nu nog goed genoeg op de pleinen? Zijn we nog echt thuis op straat? Johan Cruyff zei al: ‘Buitenspelen zou een vak op school moeten zijn’. Buitenspelen is zó belangrijk voor de jeugd. Daarom blijf ik aandacht vragen voor ons werk op de pleinen.’

‘De huidige welzijnsopdracht richt zich vooral op ‘binnen’ en biedt vanwege de kwalitatieve prestatie indicatoren (KPI’s) weinig vrije ruimte. Ik weet niet of dat zo goed is voor de kinderen,’ vervolgt hij. ‘Dan moeten ze bijvoorbeeld deelnemen aan de verlengde schooldag, met voetballen, hockeyen of boksen. Leuk, maar als je niet goed bent in sport, sta je weer achteraan. Op het plein heb je meer mogelijkheden om te kijken waar zo’n kind goed in is en bovendien speelt hij of zij ook eens met andere kinderen dan die op school.’

Bewezen effectief

TOS is een bijzondere aanpak. Direct vanaf de start heeft oprichter Ton Huiskens samenwerking gezocht met onderzoekers om te checken of TOS echt iets betekende voor de kinderen op straat. Met al dat onderzoek werd TOS de eerste bewezen effectieve buurtinterventie. Waar TOS is, gaat het op veel fronten daadwerkelijk beter met de kinderen, zo bleek uit onderzoek.

Bekijk methodebeschrijving Thuis Op Straat

In nauwe samenwerking met onderzoekers ontwikkelde Thuis Op Straat een even simpel als doeltreffend logboek om succes en falen van de aanpak nauwgezet te volgen. Dagelijks noteerden TOS-medewerkers wat zich op het pleintje afspeelde. Welke kinderen het moeilijk hebben of juist een mooie ontwikkeling doormaken. Maar het logboek is verleden tijd. De gemeente eist een andere verantwoording. ‘Nu tellen we vooraf afgesproken ‘deelnemingen’. In Charlois moeten we 5.000 deelnemingen hebben per jaar. Dat is heel veel, hoor. Maar eerlijk gezegd, ik heb geen idee wat dat oplevert voor de kinderen en jongeren. Dat getal geeft namelijk geen enkel inzicht in hoe het met de jeugd gaat’, zegt Steenbergen.

Kennen en gekend worden

Vier jaar geleden trok ik een dagje op met Steenbergen voor de bundel Bezielende Interventies. Het enthousiasme van toen is nog onverminderd aanwezig. Bijvoorbeeld toen in Charlois één speelgoedcontainers in vlammen opging. Vandalisme of toch een ongeluk, vroeg de lokale pers zich af. Voor Steenbergen geen item.

Een nieuwe container moest er komen. En nieuw speelgoed. Een kleine oproep deed wonderen. Buurtbewoners van Rijnmond brachten voor de komende tien jaar speelgoed. ‘En zo hoort het ook,’ zegt Steenbergen. ‘De gemeente vroeg: van wie is die container? En de bewoners gaven met het speelmateriaal het antwoord: van ons! Dat bereik je alleen door jaren actief te zijn. Kennen en gekend worden, er simpelweg zijn voor degene die je belangrijk vindt. Wat wij doen is een vak, daar gaat het om.’

Dit artikel verscheen eerder op buurtwijs.nl en is geschreven door Peter Rensen, programmaleider Effectiviteit en vakmanschap bij Movisie.