Veerkracht bouw je niet op met lapmiddelen

Het is een aansprekend beroep op veerkracht dat de koning in de troonrede doet. Verwijzend naar zijn grootmoeder die in 1948 de leden van de Staten Generaal toesprak, haalt hij de onzekere naoorlogse jaren aan. Toen toonden onze grootouders en ouders gezamenlijkheid en veerkracht. ‘Van ons wordt nu, onder heel andere omstandigheden, hetzelfde gevraagd’, is zijn boodschap.

Dat spreekt ons aan omdat in het aanpakken van sociale vraagstukken veerkracht een sleutelbegrip is. Veerkracht is het vermogen van een samenleving om voor elkaar te zorgen, ook als het slecht gaat. De in een samenleving aanwezige veerkracht is de spil in het ondersteunen van mensen in kwetsbare posities en in het versterken van buurten en wijken. Maar net als in 1948 komt veerkracht niet aanwaaien. Het gaat gepaard met veel geploeter, opoffering, bloed, zweet en tranen en met overheid die inzet op het versterken van die veerkracht. 

Nu is het kabinet niet met lege handen naar Prinsjesdag gekomen. Mensen van wie de grond onder de voeten is weggeslagen kunnen rekenen op een energietoeslag, verhoging van de zorgtoeslag, een hoger minimumloon et cetera. Toch gaat hier wat mis. De maatregelen laten zien dat het structureel scheef zit met hoe we onze welvaart verdeeld hebben. Van de 17 miljard euro waarmee het kabinet lage inkomensgroepen wil beschermen is een zeer groot deel van 12 miljard bedoeld voor incidentele en tijdelijke maatregelen. 

Ook al wordt er aardig wat stof ingezet, het blijven lapmiddelen die mensen niet de regie over hun leven geven, laat staan dat ze mensen veerkrachtiger maken. Kwetsbaren worden nog net niet naar de voedselbank gestuurd maar de ondersteuning ruikt naar paternalisme. Ondertussen ziet en voelt iedereen om zich heen dat het leven voor groeiende aantallen mensen onbetaalbaar is. Het is de verlegenheid van de ziekenhuisdirecteur die met zijn loonoffer laat zien hoe scheef het is gegroeid.

Dat is het grote verschil met 1948, toen er niet alleen een gemeenschappelijk perspectief van wederopbouw was, maar ook het besef dat we de toekomst gezamenlijk gingen bouwen. Zo’n elan en vooruitzicht hebben we nu weer hard nodig. Alleen zo kunnen we vertrouwen herwinnen. Vertrouwen tussen overheid en burgers en tussen burgers onderling. 

Hoe kan dat toekomstbeeld eruit zien? We denken dan aan een samenleving waarin iedereen zich erkend en thuis voelt. Waar mensen kunnen floreren in sociale en maatschappelijke verbanden. Een samenleving waarin mensen invloed ervaren op de diverse politieke en maatschappelijke keuzes die een grote impact hebben op hun persoonlijk leven. Waar mensen op ongure plekken toegang hebben tot zorg en ondersteuning. Uiteraard is dat ook een samenleving zonder racisme en discriminatie, en waar je niet meer kans hebt op een baan en op minder problemen met belasting als je Theo heet. In dit toekomstbeeld daalt het aantal armen niet van 1,3 miljoen naar 830.000, maar is armoede een uitzondering en niet de regel voor grote groepen mensen. 

We zijn niet somber over de haalbaarheid van dat perspectief. Om te beginnen: onze grondwet biedt alle uitgangspunten om te werken aan een sociaal en veerkrachtig land. De opdracht aan de overheid is onomwonden om voorzieningen te realiseren voor het maatschappelijk functioneren van burgers. Daar zit geen woord Spaans bij.

We zien ook in de samenleving heel veel mensen die daar gezicht aan geven, die hoop geven aan mensen die dagelijks moeten dealen met wanhoop. Zoals de Rotterdamse straatarts Michelle van Tongerloo die de energieprijzen voor haar patiënten tot onbereikbare hoogten zag stijgen en een particulier systeem van hulpverlening optuigde (Volkskrant, 210-8-2022). Of neem Rina Arendse, die al 42 jaar een liggend leven leidt, en die een groep wetenschappers en politici mobiliseerde om de toegang tot de langdurige zorg te ontdoen van onmenselijke barrières en impertinente vragenlijsten (Trouw, 1309-2022). Of de onorthodoxe sociaal werkers Mindert Rakhorst en Reinier van der Grijp die geld vrijmaken uit een eigen stichting om met een gezin boodschappen te doen als de koelkast leeg is. Denk ook aan al die ervaringsdeskundigen die gemeenten en andere organisaties helpen een menselijker aanpak te realiseren. 

Het komt hierop neer: Veerkracht is niet alleen iets dat je van mensen vraagt, maar wat in de samenleving (latent) aanwezig is en wat je kunt opbouwen en versterken. Dat kan door de mensen te ondersteunen die daar aan werken, door als overheid weer naast hen te gaan staan in plaats van tegenover hen, en door zo veel mogelijk bureaucratische belemmeringen weg te nemen. Alleen samen met al die ‘hoopgevers’ kan de overheid weer vertrouwen herwinnen. Dan kunnen we, net als in 1948, weer een land opbouwen dat niet aan elkaar hangt van incidenten- en crisispolitiek, maar dat doordesemd is van sociale samenhang. Want een samenleving met hechte sociale netwerken is per definitie veerkrachtiger en veel beter bestand tegen crises.

Janny Bakker, voorzitter van de Raad van Bestuur van Movisie
(met input van verschillende medewerkers)