Parlement is aan zet bij aanpak discriminatie

Bij het maken van wetten moet beter worden nagegaan of ze onbedoeld tot discriminatie kunnen leiden. Daarbij is ook het parlement als medewetgever aan zet. Dat concludeerde de parlementaire onderzoekscommissie van de Eerste Kamer die onderzoek heeft gedaan naar de effectiviteit van antidiscriminatie wetgeving. De commissie concludeerde in haar eindrapport dat de wetgever een steviger rol nodig heeft om discriminatie effectiever tegen te gaan. Hanneke Felten en Amma Asante zaten namens Movisie en KIS in de klankbord en ook Movisie-directeur Saskia Keuzenkamp is gehoord door de commissie.

Er bestaat een diepe kloof tussen wetgeving op papier en hoe deze regels in de praktijk uitpakken. Het parlement moet daarom scherper opletten of wetsvoorstellen niet onbedoeld tot meer discriminatie leiden. Dat concludeert de onderzoekscommissie van de Eerste Kamer dinsdag 14 juni 2022 in het rapport ‘Gelijk recht doen’. De commissie onder leiding van GroenLinks-senator Ruard Ganzevoort heeft het afgelopen jaar onderzocht wat de wetgever (het kabinet en het parlement) kan doen om discriminatie tegen te gaan. Natuurlijk publiceerden de media volop over dit rapport. Zowel Hanneke Felten als Amma Asante (ook vanuit haar rol als voorzitter van de Landelijke Cliënten Raad – LCR) kwamen bijvoorbeeld op NU.nl aan het woord over het rapport ‘Gelijk recht doen’.

Toetsen aan de hand van zes kernpunten

De onderzoekers adviseren het parlement om in de toekomst een afwegingskader te gebruiken als het wetsvoorstellen beoordeelt. Dat kader bestaat uit een lijst met zes aandachtspunten die de wetgever bij langs moet gaan. Die aandachtspunten zijn vertrouwen, aandacht, normering en taalgebruik, eenvoud, verantwoordelijkheid en leiderschap, en heldere en effectieve (klacht)procedures. NU.nl: “Allereerst is het belangrijk dat de wetgever er bij het schrijven van een wet van uitgaat dat burgers "goedwillend en deugdzaam" zijn. Ook moet ermee rekening gehouden worden dat niet elke burger hetzelfde denk- en doenvermogen heeft. Met andere woorden: niet elke burger kan zichzelf evengoed redden. Ten tweede moet de wetgever continu aandacht hebben voor discriminatie en voor de mensen die dat ervaren. De commissie adviseert de wetgever om de groep burgers op wie een wet effect heeft proactief bij het wetgevingsproces te betrekken.

'De commissie stelt voor om waar mogelijk in elke wet een expliciete verwijzing naar het verbod op discriminatie op te nemen'

Een belangrijk mechanisme om racisme te voorkomen

Movisie en KIS mochten voor het verschijnen van het rapport commentaar leveren op de inhoud. Movisie is er met name positief over dat de onderzoekscommissie heeft gebruikgemaakt van onderdelen van de aanpak van discriminatie die bewezen werken. "We weten uit onderzoek dat wanneer mensen weten dat zij de kans lopen om zich te moeten verantwoorden over hoe zij gelijkheid en non-discriminatie hebben gewaarborgd in de processen in hun organisatie, zij meer hun best hiervoor doen", reageert Hanneke Felten op NU.nl. "Dit is een belangrijk mechanisme om bijvoorbeeld institutioneel racisme te voorkomen." Amma Asante vult aan: "In dit rapport is veel aandacht besteed aan de burger en diens realiteit. Begrip vanuit de overheid en een basishouding van vertrouwen zoals de commissie in het rapport verwoordt, moeten resulteren in wetten die minder snel tot discriminatie leiden."

Niet meer uitgaan van de normburger

De wetgever moet dus niet meer standaard uitgaan van de "normburger" en moet er op stigmatiserend taalgebruik worden gelet. Dat zijn termen als thuiszitters, laagopgeleiden en niet-westerse allochtonen. De commissie stelt voor om waar mogelijk in elke wet een expliciete verwijzing naar het verbod op discriminatie op te nemen. Verder moet een wet eenvoudig zijn. Mensen vinden vaak hun weg naar het recht niet. Of ze nemen het initiatief niet, omdat ze niet weten hoe een wet in elkaar zit. Daarnaast moeten burgers makkelijker een klacht kunnen indienen of hun recht halen. Tot slot vindt de commissie het cruciaal dat er goed wordt toegezien op eventuele discriminatoire effecten bij de uitvoering van wetten. Uitvoeringsorganisaties, werkgeversinstellingen en onderwijsinstellingen moeten expliciet de verantwoordelijkheid krijgen om discriminatie tegen te gaan. De wetgever kan bijvoorbeeld een rapportage eisen. Deze organisaties moeten hiervoor wel voldoende middelen, zoals opleiding, tijd en mankracht, krijgen. Door op deze zes thema's te toetsen moet het parlement beter kunnen meewegen of er een discriminerend effect kan optreden in de praktijk, zegt de onderzoekscommissie.