Zorg Samen!

32 INTERVIEW Daar komt bij dat deze organisaties graag wil- len bepalen wanneer en hoe laat de vrijwilli- ger zijn of haar werk doet. ‘Het moet allemaal in hun schema passen. Daarmee gaan ze voorbij aan de autonomie van de vrijwilliger.’ uitgangspunt te nemen, maar veel meer te kijken naar de toegevoegde waarde van het vrijwilligerswerk. ‘Dan heb ik het bijvoorbeeld over nabij-zorg. Het voelt toch heel anders wanneer een vrijwilliger naast je bed zit of koffie komt drinken, dan wanneer je – in het kader van eenzaamheidsbestrijding bijvoor- beeld – een beroepskracht zelf betaald of ver- goed krijgt vanuit de verzekering. Dat is van totaal andere waarde. Dan gaan mensen ook aanvullende andere eisen stellen, je betaalt er per slot van rekening voor. Dat is niet slecht maar de relatie wordt dan anders en daarmee dus ook de waarde’. Door anders te kijken naar de waarde van het werk en een nieuwe benadering kunnen instellingen volgens Meijs wel degelijk zorgen voor een verduurzaming van de vrijwillige zorg. ‘Er is voldoende vrijwillige energie maar dit vraagt wel om de juiste benadering en flexibele opstelling. Ook mensen met een drukke baan willen best vrijwilligerswerk doen, maar dan wel (fundamenteel) anders ingericht. We hebben bijvoorbeeld zoveel mensen die dagelijks in de file staan, waarom komt niemand op het idee om hen met eenzame mensen te laten bellen? Je belt een bepaald nummer en wordt doorgeschakeld met een meneer of mevrouw die zit te sprin- gen om een praatje.’ ‘Neem niet het personeels­ tekort als uitgangspunt, maar de toegevoegde waarde van het vrijwilligerswerk.’ Benadering vrijwilligers Ook in de benadering van de vrijwilligers gaat volgens de hoogleraar van alles mis. Hij stoort zich bijvoorbeeld aan het woord professional versus vrijwilliger. ‘Hiermee ga je totaal voorbij aan de deskundigheid van de vrijwilligers, alsof zij niet professioneel zijn in wat ze doen. Ik gebruik zelf altijd zeer bewust de term beroepskracht. Ik was een keer bij een instelling waar alle medewerkers een keurig naamkaartje droegen, met onder hun naam ook hun functie. Terwijl de vrijwilligers een kaartje hadden waarop alleen heel groot stond: Vrijwilliger. Ik zou weg zijn gegaan.’ Ook leven er in dit soort instellingen vaak allerlei verkeerde denkbeelden over en weer. ‘De beroepskracht denkt dat de vrijwilliger het leuke werk doet, terwijl de vrijwilliger het idee heeft dat hij wordt opgeroepen ‘als de professional geen zin meer heeft’. Om dit te doorbreken moeten organisaties veel meer oog hebben voor de meerwaarde van vrijwilligerswerk en daarmee ook het beroepsmatige werk. Meijs pleit ervoor om niet het personeelstekort, de schaarste als Lucas C.P.M. Meijs is hoogleraar Strategische filantropie en vrijwilli­ gerswerk aan de Erasmus Universiteit in Rotter­ dam. Daarvoor was hij aan dezelfde universiteit bijzonder hoogleraar “Vrijwilligerswerk, civil society en ondernemingen”.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTE0NDk=