Afspraken regiobinding daklozenopvang vaak niet nageleefd

Movisieadviseur Anne-Marie van Bergen reageert op Kamerbrief

Daklozen blijken vaak niet welkom te zijn in een opvang buiten hun eigen stad van herkomst. De afspraken om landelijke toegankelijkheid te garanderen in combinatie met regiobinding worden namelijk niet goed toegepast en nageleefd. Dit schrijft staatssecretaris Martin van Rijn van VWS in de recente Kamerbrief over maatschappelijke opvang. Movisieadviseur Anne-Marie van Bergen reageert: ‘Zorgaanbieders hebben inzicht nodig in de werkwijzen, regelingen en contactpersonen per gemeente. Dan kan het besluit om iemand in deze regio op te vangen of aan een andere regio over te dragen, onderbouwd genomen worden. Zorg voor een simpel overzicht dat zorgaanbieders snel kunnen raadplegen.’

Maatschappelijke opvang in een gemeente is in principe voor dakloze mensen uit de regio: zij moeten ‘regiobinding’ hebben. Volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning moeten dakloze mensen echter in heel Nederland altijd opgevangen worden. Het Ministerie van VWS gaf opdracht aan het Trimbos instituut om onderzoek te doen naar aanleiding van signalen dat dakloze mensen van stad naar stad gestuurd of overal geweigerd worden.

Onzorgvuldigheid en onwetendheid

Mensen die geweigerd worden omdat ze geen regiobinding hebben, krijgen in sommige gevallen ook geen doorverwijzing, zo blijkt uit het onderzoek van het Trimbos instituut. ‘Dit heeft met onzorgvuldig-heid en onwetendheid te maken’, stelt Anne-Marie van Bergen, senior adviseur Sociale Zorg bij Movisie. ‘Zorgaanbieders weten soms niet wat ze moeten doen als een dakloze niet uit de regio afkomstig is. Terwijl in de Wmo staat dat gemeenten verplicht zijn opvang te bieden aan iedereen in Nederland die niet in zijn eigen huisvesting kan voorzien. Dit staat voorop.’

Inzicht is nodig

In een handreiking van de VNG wordt de bindingsregio omschreven als de regio waar een dakloos persoon het meeste kans heeft op een succesvol traject. ‘Dat is een prima invulling van het begrip, maar dan moet wel elke gemeente expliciet maken hoe zij tot die afweging komt. Zorgaanbieders hebben inzicht nodig in de werkwijzen, regelingen en contactpersonen per gemeente. Verschillen in toepassing zijn op zich niet problematisch, maar wel als men het van elkaar niet weet.’

Een overzicht van procedures gemeenten

Van Rijn concludeert in zijn Kamerbrief dat het werken met een handreiking te vrijblijvend is en pleit voor een duidelijk convenant. Ook zegt hij dat hij een instrument wil laten ontwikkelen dat een goede inschatting kan maken van waar een traject voor een cliënt de beste kans van slagen heeft. Anne-Marie van Bergen: ‘Een overzicht waarin gemeenten aangeven wat bij hen de procedure is, welke regelingen er zijn en wie waarvoor contactpersoon is, kan bijdragen aan het beter inzetten en naleven van de regiobinding.’

Daklozenparticipatie

Het aantal gemeenten dat focust op het voorkomen van dakloosheid en het bevorderen van de door- en uitstroom is toegenomen, zo blijkt uit de Monitor Stedelijk Kompas 2012. Wel blijkt dat gemeenten vrezen dat door de economische crisis en de bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg steeds meer mensen dakloos worden. Dit is één van de belemmeringen om het Stedelijk Kompasbeleid te laten slagen. Volgens Anne-Marie van Bergen is het desondanks belangrijk om het Stedelijk Kompasbeleid te blijven handhaven. ‘Mijn advies is om na te gaan welke oplossingen daklozen zelf kunnen bedenken. Faciliteer dat en neem de participatie van daklozen hierbij op in het beleid.’

‘Neem de participatie van daklozen op in het beleid’

Mensen verloederen

Volgens de Monitor Stedelijk Kompas 2012 neemt het aantal nieuwe mensen dat een integraal persoonsgebonden traject krijgt af. Door de bezuinigingen wordt strenger gekeken naar wie een individueel traject nodig heeft en wie met lichtere ondersteuning af kan. ‘Natuurlijk zijn er veel mensen die al gebaat zijn bij informatie en advies en een kortdurende begeleiding’, zegt Anne-Marie van Bergen. ‘Maar hulpverleners hebben de neiging om in eerste instantie te snel voor de lichtere vorm van hulp kiezen en pas een intensiever traject aan te bieden als dit toch noodzakelijk blijkt. Vanwege onvoldoende monitoring verliezen hulpverleners hun patiënten na een lichte vorm van hulp echter snel uit het oog. Dan laat je mensen verloederen.’

Ook lichte vormen van hulp monitoren

‘Het is daarom belangrijk ook de lichtere vormen van hulp beter te monitoren’, aldus Van Bergen. ‘Dit gebeurt nu niet, terwijl het redelijk eenvoudig kan. Zorg dat er een terugkoppeling is naar de persoon die een cliënt heeft doorverwezen. Maak na een bepaalde periode altijd een vervolgafspraak of probeer iemand op te sporen.’ Ook Van Rijn zegt in zijn Kamerbrief dat er een verbeterslag nodig is in het monitoren van de effecten van het beleid. Hij is met het Trimbos instituut en de centrumgemeenten in gesprek de kwaliteit van het monitoren te verbeteren.

Ondersteuning van zwerfjongeren met 1stapvooruit

De staatssecretaris is blij te zien dat steeds meer gemeenten aandacht hebben voor de problematiek van zwerfjongeren, zo blijkt uit de Kamerbrief. Een mogelijke verklaring hiervoor noemt hij het ondersteuningsprogramma ‘1stapvooruit’, waarin centrumgemeenten worden gestimuleerd zich in te zetten voor zwerfjongeren. Anne-Marie van Bergen beaamt dit. ‘Het ondersteuningsprogramma draagt zeker bij. Daarnaast denk ik dat de drie transities ook meespelen. Deze doelgroep zit op het snijvlak, bij de ondersteuning van zwerfjongeren komen de drie transities bij elkaar. Dat maakt ook dat gemeenten in beweging komen.’

Op maandag 30 september 2013 was de slotbijeenkomst van ‘1stapvooruit’.