Digitalisering: hoe bieden sociaal werkers hulp in de digitale samenleving?

De samenleving digitaliseert; praktische zaken regelen we steeds vaker online. Over de hele wereld zijn we in contact met familie en vrienden en met slimme apparaten monitoren en verbeteren we onze fysieke en mentale gezondheid. Tegelijkertijd veroorzaakt de digitalisering nieuwe problemen, denk aan cyberpesten, online verslavingen en shame sexting. Daarbij kunnen vier à vijf miljoen Nederlanders niet meekomen in de digitale samenleving. Hoe ervaren sociaal werkers deze gevolgen in de praktijk en hoe bieden zij hulp in de digitale samenleving?

Julia Boelens, stagiaire schoolmaatschappelijk werk aan een ROC, en Marja Wilting, schoolmaatschappelijk werker bij een kindcentrum, gingen met elkaar in gesprek over digitalisering.

Merk je in je werk dat mensen moeite hebben met digitaal zaken regelen?

Julia: ‘Binnen het ROC waar ik werk zijn veel studenten die hulp willen bij het aanvragen van een studenten OV-kaart, zorgtoeslag of schoolgeld. Een deel van de studenten zijn vluchtelingen en nieuwkomers die niet weten hoe dit moet, maar van te voren wist ik eigenlijk ook niet hoe het allemaal moest.’

Marja: ‘Ik kom het heel vaak tegen. Mensen met een anderstalige achtergrond hebben helemaal geen idee, maar ook mensen die de taal wel beheersen vinden het lastig. Veel mensen bij ons in de buurt hebben last van aardbevingsproblematiek. Welke websites moet je dan hebben? Dan zijn er heel veel gegevens nodig en wat is dan wat? Mijn voordeel is dat ik de mensen ken die dat wel weten.’

Hebben mensen om die reden hun financiële zaken niet op orde?

Marja: ‘Sowieso raken mensen al gestrest van hun financiële situatie. Als je dan ook nog alles digitaal moet doen, denken ze sneller: “laat maar zitten”. Natuurlijk helpt dat niet en weet iedereen dat je er zo niet mee om moet gaan.’

Julia: ‘In mijn werk is dat ook zo. Dan blijkt dat sommige aanvragen voor DUO niet goed zijn gedaan en krijgen leerlingen te weinig studiefinanciering, waardoor zij financieel niet rondkomen. Omdat het zo moeilijk is, laten ze het er vaak bij zitten en komen ze uiteindelijk bij ons. Dan moet jij alles op orde zien te krijgen. Bij ons op school zit zelfs een DUO-punt. Dat zegt wel wat over hoeveel vraag er naar is.’

Marja: ‘De ouders komen chaotisch binnen en vergeten van alles. In gesprek blijkt dat ze helemaal niet snappen hoe alles geregeld moet worden. Het liefst zou ik ook zo’n punt willen hebben, waar mensen naartoe kunnen met vragen over dingen waar ze tegenaanlopen. We moeten iets laagdrempeligs aanbieden zodat mensen naar de hulpverlening durven te stappen. Zo’n punt moet niet digitaal zijn, maar eerder een plek in de buurt waar iemand met een kopje koffie klaar zit. Of iedereen dan de stap durft te zetten vraag ik me wel af, want sommige mensen schamen zich dat ze niet digitaal vaardig zijn.’

Julia: ‘Dat herken ik. Nieuwkomers gaan sneller naar een informatiepunt voor hulp dan jongeren die een MBO 4-opleiding doen. Maar ook zij hebben vragen over het vinden van een woning of het digitaal regelen van financiële zaken. Zij zijn hier opgegroeid en we verwachten dat zij zich kunnen redden in de digitale samenleving, maar bij hen merk je schaamte om digitale vragen te stellen. Je leert wel appen, gamen en chatten, maar niet hoe je online je zaken regelt.’

Vraag je cliënten naar hun digitale zaken?

Marja: ‘Ja, want voor heel veel dingen moet je een DigiD hebben. Ik vraag daar naar, want anders komen we niet verder. Vaak hebben mensen dat niet; dan gaan we dat eerst aanvragen. Vervolgens zijn mensen niet thuis als de brief met de code komt of ze raken hem kwijt. Soms moet ik dat wel drie keer opnieuw doen om de DigiD te activeren. Het is ook belangrijk om wat te weten over sociale media. Daar beginnen mensen zelf wel over. Een leerling had allerlei dingen op TikTok gezet. Dan is het handig dat ik weet wat dat is. Mediawijsheid bespreken we ook met ouders.’

Julia: ‘Ik vraag er niet direct naar, maar het komt wel terug als je gaat plannen en organiseren, dan ontdek je dat ze iets niet begrijpen. Ik vraag wel: ‘’Weet je waar je het kan vinden of inleveren?’’ Je gaat ervan uit dat ze Teams of Whatsapp gebruiken en hun financiële zaken kunnen regelen. Pas als het probleem ter sprake komt, bespreek ik het.’

Marja: ‘Veel mensen hebben helemaal geen computer, maar daar kom je pas achter als dingen niet lopen. Een leerling moest voor een dyslexie-traject op de computer oefenen, maar had nog nooit ingelogd. Toen kwamen we erachter dat er thuis helemaal geen computer is.’

Twee vrouwen, Julia en Marja, zitten tegenover elkaar aan een tafel.

Julia en Marja met elkaar in gesprek over de uitdagingen van de digitale samenleving

Hoe help jij mensen die niet digitaal vaardig zijn of een beperking hebben?

Julia: ‘Als ze niet weten hoe iets online geregeld moet worden, dan gaan we het samen doen. Ik stimuleer dat ze daar wat actiever in worden. Het gaat niet alleen om het “hoe” aanleren, maar ook dat ze sneller iets vragen aan een docent of iemand anders. Vragen is niet erg.’

Marja: ‘Ik probeer het meestal met diegene samen te doen en als dat niet helpt, wijs ik mensen op de mogelijkheden waar ze dat verder kunnen leren. Ik verwijs oudere mensen naar zo’n vaardigheidscursus van de bibliotheek. Maar het liefst doe ik het voor of doen we het samen. Dat vraagt wel om een afweging tussen persoonlijk ongeduld en het geduld wat de professie vraagt. Soms doe ik het vanwege de tijd minder met een emancipatorische benadering. Dat is met het hele vak zo. Als je weet dat het methodisch anders kan maar er is geen tijd, dan neem je het toch vaak over.’

Julia: ‘Maar uiteindelijk leer je het meest door het samen te doen.’

Vraag je ook wel eens naar hun online vriendschappen?

Julia: ‘Ja, als ze aangeven dat ze veel thuis of achter de computer zitten. Dan komt het gesprek wel op de vraag of zij daar veel vriendschappen uit halen. Het is toch wel een heel groot deel van hun leven.’

Marja: ‘Ik neem het mee als standaardvraag in de kennismaking met de leerling: “Heb je vrienden in real life en hoe zit het met je digitale vrienden?” Dat vraag ik ook, omdat er vaak veel gedoe in de klas is. We zien eigenlijk alleen wat er offline gebeurt in klas. Maar in de pauzes blijken er dingen in whatsapp groepen te worden gezet. Gelukkig zijn er geen pest-communities. Wel ontstaat een hoop digitaal gezeur wat weer invloed heeft op school. Dan mogen ze geen telefoons meenemen onder schooltijd vanwege gezeur in de pauze. Maar er is ook zoiets als buiten schooltijd. Sommigen blijven tot laat in de avond online. Dit gaat ten koste van de nachtrust en heeft ook invloed op school. Ouders weten dat dan helemaal niet. Geen moderator zegt dat dit niet meer acceptabel is.’

Vraag je cliënten naar hun online (negatieve) ervaringen?

Marja: ‘Nee eigenlijk vraag ik er niet expliciet naar. De kinderen beginnen er vaak zelf wel over. Het is vaak een aanleiding om met mij in contact te komen als iemand online wordt gepest.’

Julia: ‘Nee, het komt wel ter sprake als er iets speelt. Meer nog als je ernaar zou vragen, dan als je wacht totdat ze het zelf aangeven. Op onze intakelijst staan bepaalde aandachtspunten waar we naar vragen tijdens het eerste gesprek. Maar niet de digitale leefwereld, bedenk ik nu. Als ik dit gesprek langs ga hoor ik veel punten waar ik niet naar vraag, maar die misschien wel spelen. Tijdens de opleiding heb je het hier ook niet vaak over.’

Marja: ‘Door dit gesprek bedenk ik me dat ik wel meer initiatief kan nemen om dat te doen en niet alleen te wachten tot iemand zelf met een vraag komt. Het is wel een belangrijk screeningspunt.

Als we als werkers zelf het initiatief zouden nemen, zouden we sneller erop in kunnen gaan of het kunnen voorkomen.’

Julia: ‘Ja, het bespreekbaar maken is belangrijk. Want iedereen heeft wel ervaring met de effecten van de digitale leefwereld.’

Hoe kunnen sociaal werkers het best geschoold worden op dit thema?

Julia: ‘Het is belangrijk dat er tijdens de opleiding aandacht voor is. Niet dat je elk jaar les hierover hebt, maar dat het terugkomt in opdrachten en andere thema’s, bij motiverende gespreksvoering bijvoorbeeld. Zo versterk je bewustwording, ook bij cliënten.’

Marja: ‘En hoe zit het met ons eigen digitaal bewustzijn en onze digitale vaardigheden? Zijn andere collega’s voldoende onderlegd om de gewenste ondersteuning te bieden?’

Welke kansen biedt digitalisering voor het sociaal werk?

Marja: ‘Makkelijker en laagdrempeliger mensen bereiken en sneller dingen kunnen regelen.’

Julia: ‘Ja, daar ben ik het mee eens. En dat jongeren op sommige gebieden zelfstandig meer informatie kunnen vinden over bepaalde vragen.’

Sociaal werk en de digitale samenleving
Dit is het tweede artikel van een nieuwe serie over sociaal werk en de digitale samenleving waarin Movisie deskundigen Julia Ketel, Mellouki Cadat-Lampe en Toine Broekhuis spreken met diverse experts en mensen uit de praktijk. Dit jaar verscheen eerder het artikel Anders werken aan sociale vraagstukken met technologie. In 2022 publiceerde Movisie een eerste serie artikelen over de digitale kloof: ‘De digitale kloof heeft veel impact op het geluk van iemand’, een interview met Alexander van Deursen, hoogleraar communicatiewetenschap aan de Universiteit van Twente en een interview met hoogleraar José van Dijck van de Universiteit Utrecht.

Dit gesprek is mogelijk gemaakt door Marcha Hartman- van der Laan, auteur opleidingsboek ‘Sociaal werk in de digitale samenleving’ en senior docent NHL Stenden hogeschool master en bachelor Social Work.

Dit artikel verscheen eerder in vakblad Sozio.