Het sociale domein mag zichzelf wel wat serieuzer nemen

'Sociaal werkers moeten meer expliciteren wat ze doen en waarom. Laten zien dat iets werkt. En laten zien wat er werkt'. Dat stelt Pauline Meurs, hoogleraar Bestuur van de gezondheidszorg in Rotterdam en voorzitter van ZonMw. Sinds 1 september 2014 is ze ook voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Zorg. Die benoeming was de aanleiding voor een gesprek. Wat kunnen de gezondheidszorg en de sociale sector van elkaar leren?

De dag dat we Paulien Meurs interviewen is de dag dat de Gezondheidsraad haar advies Sociaal werk op solide basis presenteerde. Daarin wordt een stimuleringsprogramma bepleit voor de sociale sector zodat sociaal werkers beter geëquipeerd zijn voor de taken die door de decentralisaties op hun weg komen. Pauline Meurs herkent de analyse in het advies dat de sociale sector in de loop der tijd ‘niet heeft kunnen uitgroeien tot een volwaardige, gezaghebbende professie’. Historisch is dat volgens Meurs goed te verklaren.

Verweesde sector

Toen zij eind jaren 60, begin jaren 70 sociologie studeerde in Rotterdam floreerde de welzijnssector. Verheffen was een belangrijke doelstelling en dat betekende in die tijd dat er ook relatief veel onderzoek werd gedaan. Pauline Meurs: ‘Men wilde in het kader van de uitbouw van de verzorgingsstaat burgers goed toerusten en verschillen in inkomen en positie kleiner maken. Kennis over en inzicht in hoe het sociale domein op het lokale niveau werkt, wat de voorwaarden zijn voor participatie en toerusting van burgers, welke interventies wel en niet effectief zijn waren toen belangrijke thema’s. De aandacht is in de loop der jaren afgenomen om niet te zeggen verwaterd. Er was veel kritiek op het functioneren van de welzijnssector en door bezuinigingen en vergaande decentralisatie heeft het sociale domein in de loop der jaren nog maar weinig voorvechters gekend. In 2004 publiceerde de WRR het rapport ‘Bewijzen van goede dienstverlening’. Daarvoor hebben Jan Willem Duyvendak en Nico de Boer een mooie achtergrondstudie geschreven waarin ze het welzijnswerk ‘de verweesde sector’ noemden. Ze lieten zien dat in de loop der tijd niemand zich meer eigenaar voelde van het welzijnswerk.’

Medisch onderzoek

Met de komst van de Wmo gaat dit hopelijk veranderen. Het is te hopen dat het lokale bestuur zich de sociale sector opnieuw gaat toe-eigenen. Meurs ziet een opleving van de aandacht voor het sociale domein en voor onderzoek op dit brede terrein. Er is in het verleden gelukkig wel onderzoek gedaan en daar bouwen het SCP, het Verwey-Jonker Instituut, de Universiteit van Amsterdam nu op voort.

Sociaal werkers moeten meer expliciteren wat ze doen en waarom.

In diezelfde periode heeft het medisch onderzoek, dat sowieso al sterk geprofessionaliseerd was, zich verbreed naar vraagstukken van kwaliteit van leven en effectiviteit van gezondheidszorginterventies. Dat onderzoek is in belangrijke mate gemodelleerd naar het natuurwetenschappelijke model van de geneeskunde. Bijvoorbeeld met randomized clinical trials en richtlijnen. Aan de ene kant is het goed dat die verbinding er komt, het sociale domein kan veel leren van het medische domein en andersom, Maar er is ook een risico en wel dat de ‘gezondheidsmal’ eenzijdig op het sociale domein wordt gelegd. ‘Daar moet voor worden gewaakt. Sociaal werk, nog meer dan de gezondheidszorg, is situationeel en contextafhankelijk. Wat in de ene wijk een groot succes is, is het niet in een andere wijk. Neem de sociale wijkteams. Die worden omarmd als dé aanpak. Zo’n instrument gaan we helemaal uitdenken, gaan we voorwaarden aan verbinden en dan gaan we evalueren met een nulmeting, een T1-, een T2- en een T3-meting en we gaan effectiviteitsmaten ontwikkelen. Maar dat type evaluatieonderzoek is lang niet altijd gepast bij onderzoek naar de interventies in het sociale domein. Het is belangrijk dat gekozen wordt voor een multimethodische benadering. Het zou spijtig zijn als er alleen op een technische manier naar de inrichting van het sociale domein wordt gekeken, met meetbare prestatie-indicatoren. Maar helaas de maatschappelijke tendens versterkt dit wel: inzetten op enkelvoudige, goed beschreven interventies die meetbaar en afrekenbaar zijn.’

Gezondheid

‘Een ander verschil is dat het sociale domein veel meer fluïde is. Het gaat over schulden en ook over zorg, over integratie en over eenzaamheid. Dat betekent dat je multidisciplinair moet werken. Het betekent ook dat het object van onderzoek niet evident is. Dat is overigens in de gezondheidszorg ook niet zo, dus daar kan weer geleerd worden van het sociale domein. Je gezondheid wordt immers ook bepaald door zaken die niets met gezondheidszorg te maken hebben. Met onderwijs, met wonen.’ Het sociale domein is veelzijdig en raakt aan meerdere ministeries, VWS, Sociale Zaken, Veiligheid, Onderwijs, Binnenlandse Zaken hebben allemaal invloed op het sociale domein. Er is op dit niveau geen duidelijke eigenaar. Daar heeft het sociale domein volgens Meurs last van.

Kennisagenda

De eigenheid van de sociale sector moet zijn vertaling vinden in een eigen kennisagenda. Kennisinstituten als Movisie, Vilans en Trimbos zouden zich dan ook krachtig moeten uitspreken. De hogescholen kunnen daarin een belangrijke rol vervullen. Want daar voltrekt zich volgens Meurs een hele interessante vernieuwing. ‘Daar zijn ze onderzoek aan het uitvinden en ontwikkelen dat echt relevant is voor de praktijk, met andere vormen van evaluatie.’

Leren

Is er nog meer dat het domein van de gezondheidszorg van het sociale domein zou kunnen leren? ‘Multidisciplinariteit, dus dat je altijd op verschillende niveau tegelijkertijd aan het werk bent, is een onderwerp waar het sociale domein meer kennis en ervaring heeft. En dat zit ook meer in de sociaalwetenschappelijke manier van kijken. Dat geldt ook voor het belang van de context en hoe daarmee om te gaan. Want dat beperkt de generaliseerbaarheid van interventies. Tot slot: het denken in systemen. In de geneeskunde is het individu de eenheid van analyse.’

Goed en slecht nieuws

Het sociale domein mag zichzelf volgens Meurs wel wat serieuzer nemen. Laten zien dat iets werkt. En laten zien wat er werkt. ‘Hulpverleners, sociaal werkers moeten expliciteren wat zij doen en waarom.’ Er is volgens Meurs goed nieuws en slecht nieuws. Het slechte nieuws is de dominantie van de natuurwetenschappelijke methode in onderzoek en het verschil in professionalisering, geld en status tussen het sociale domein en het gezondheidsdomein. En het risico dat die manier van denken en doen nu op de sociale sector gelegd wordt. Het goede nieuws zijn de decentralisaties met de aandacht voor eigen verantwoordelijkheid en kwaliteit van leven. Dat biedt een kans. Het vraagt van gemeenten dat zij zich het sociale domein toe-eigenen. En van kennisinstituten, waaronder hogescholen, dat zij zelf de kennisagenda voor het sociale domein bepalen. De eerste stappen zijn gezet, verschillende gemeenten zijn actief en ook vanuit ZonMw zijn de contacten gelegd, het advies van de Gezondheidsraad is een mooie steun in de rug. Genoeg werk te doen onder omstandigheden die gunstiger zijn dan voorheen.