Zonder vrijwilligers geen sociale innovatie?

Vrijwilligers, burgerinitiatieven, non-profitorganisaties en sociale ondernemers zijn beter in het realiseren van sociale innovatie dan overheid en bedrijfsleven. Een boude bewering die bij menigeen de wenkbrauwen zal doen fronsen. Toch is deze uitspraak het uitgangspunt van een groot vierjarig Europees onderzoeksproject. Wat zijn de resultaten (tot nu toe) en welke kanttekeningen kun je plaatsen bij dit onderzoek? Over het belang van sectoroverstijgende samenwerking om écht tot sociale innovatie te komen.

In het kader van het Europese onderzoeksproject Impact of the Third Sector as Social Innovation (ITSSOIN) zijn verschillende interessante onderzoeken verschenen. ITSSOIN onderzoekt de invloed van de derde sector op de samenleving. En dan met name hoe de derde sector sociale innovatie faciliteert en stimuleert. De derde sector (third sector) is een gangbare Angelsaksische term waarmee alle organisaties en initiatieven die niet tot de overheid of het bedrijfsleven behoren worden bedoeld. Dus niet alleen vrijwilligersorganisaties, maar alle niet-overheidsorganisaties en burgerinitiatieven die zonder winstoogmerk opereren en een maatschappelijk belang nastreven. Een gangbare term hiervoor is ook wel civil society.

Wat is sociale innovatie?
Er zijn tientallen definities voor de term sociale innovatie. Vaak gaat het om procesvernieuwingen binnen bedrijven, met een focus op bijvoorbeeld flexibel organiseren, slimmer werken en samenwerking (co-creatie). Internationaal is het gebruikelijker om sociale innovatie te definiëren als nieuwe strategieën, concepten en organisaties die een oplossing trachten te bieden voor grote maatschappelijke uitdagingen. De Europese Unie voegt daar in haar Guide to Social Innovation (pdf) nog aan toe dat sociale innovaties in doel én middel sociaal moeten zijn. En de Erasmus Universiteit benoemt in Sociale innovatie in het ESF-programma 2014-2020 een paar praktische criteria:

  1. Vernieuwend. Ze hoeven niet compleet origineel te zijn, maar wel op een bepaalde manier nieuw, bijvoorbeeld door een nieuwe toepassing.
  2. Implementatie. Het moet de potentie hebben om succesvol op de middellange of lange termijn geïmplementeerd te kunnen worden.
  3. Effectiviteit. Een meetbare verbetering van de bestaande situatie.

Daarnaast bieden sociale innovaties antwoorden op complexe sociale problemen, waarvoor overheid en bedrijfsleven geen oplossing hebben. Ze verminderen sociale noden met nieuwe diensten en producten, ze bevorderen van participatie en dragen bij aan empowerment van burgers.

Verwacht geen wonderen

Aan de VU heeft prof. dr R. Bekkers onderzoek gedaan naar de Welfare impacts of participation (pdf). Hij concludeert dat vrijwilligerswerk weliswaar tot een betere gezondheid, een hoger welzijn en een sterker sociaal netwerk leidt, maar dat de absolute bijdrage aan ons welbevinden vrij klein is. Dit blijkt uit analyse van bijna 850.000 antwoorden uit enquêtes in 15 Europese landen. Participeren als vrijwilliger leidt in sommige landen (Zwitserland) tot meer kans op betaald werk. Maar in andere landen (Nederland, Groot-Brittannië) is er sprake van verdringing van betaalde arbeid door vrijwilligerswerk. De slotconclusie van de onderzoekers luidt dan ook dat vrijwillige inzet voor meer welzijn zorgt, maar dat we er geen wonderen van mogen verwachten.

Het tweede onderzoek Organisations that facilitate volunteering (pdf) bekijkt hoe vrijwilligersorganisaties en non-profitinstellingen vrijwillige inzet kunnen faciliteren. Welke organisatiekarakteristieken stimuleren of belemmeren het werven en behouden van vrijwilligers? En welke karakteristieken stimuleren of hinderen vrijwilligers in het doen van hun vrijwilligerswerk? Om hier achter te komen zijn vertegenwoordigers van (vrijwilligers-)organisaties in verschillende Europese landen geïnterviewd.

Beroepskrachten nemen het initiatief tot innovaties, vrijwilligers voeren uit

Zelfs grote landelijke non-profitorganisaties blijken niet altijd een centraal vrijwilligersbeleid te hebben. Redenen hiervoor zijn tijdgebrek, het bewust de autonomie bij de lokale afdelingen leggen of bewust niet met al te veel vrijwilligers willen werken. Alle geïnterviewde organisaties kwamen met voorbeelden van sociale innovatie, vaak als reactie op overheidsbeleid of de economische crisis. Over het algemeen zijn het daarbij in deze organisaties werkzame beroepskrachten die het initiatief tot innovaties nemen en hebben vrijwilligers daarbij vooral een uitvoerende rol.

Vrijwilligerswerk: wat stimuleert en wat belemmert?

Ook interessant is het in december 2014 verschenen Participation in volunteering: what helps and hinders (pdf) waarin de wetenschappelijke literatuur over wat vrijwillige inzet stimuleert dan wel belemmert, is geïnventariseerd. Naast het willen helpen en het ontmoeten van nieuwe mensen blijkt het vormgeven van de eigen omgeving een van de grootste motieven om vrijwilligerswerk te gaan doen.

Het innovatiepotentieel van de derde sector

Over het innovatiepotentieel van (vrijwilligers-)organisaties en de derde sector hebben onderzoekers in Social Innovation as Impact of the Third Sector een aantal aannames geformuleerd die zij nog nader gaan onderzoeken. Waaronder:

  • Derde sector organisaties zijn per definitie gefocust op het opsporen en oplossen van sociale en maatschappelijke problemen.
  • Omdat ze vaak op lokaal niveau en dichtbij de burgers opereren, signaleren ze sociale problemen vaak als eerste.
  • De nabijheid bij doelgroepen maakt ze niet alleen gevoelig voor problemen, maar ook voor potentiële oplossingen.
  • De organisatiecultuur: ze beschikken over veel sociaal kapitaal en faciliteren sociaal leren. Daardoor staan ze open voor sociale innovaties.
  • Ze zijn minder onderworpen aan de tucht van de markt en hebben daardoor meer vrijheid om te experimenteren en lange termijnoplossingen na te streven.

Dit document geeft ook een overzicht van een aantal innovaties zoals die de afgelopen decennia in het vrijwilligerswerk hebben plaatsgevonden, zo noemen zij time-banks, werknemersvrijwilligerswerk, online vrijwilligerswerk en crowdsourcing.

Enige kanttekeningen

Het onderzoek naar de impact die de derde sector kan hebben op het oplossen van zogenaamde taaie maatschappelijke vraagstukken is toe te juichen. Maar op de aannames van dit onderzoek is wel een en ander aan te merken. Uit de vooronderstellingen blijkt dat de onderzoekers er van uit gaan dat sociale innovatie voortkomt uit één partij. Was eerst de overheid aan zet, na privatiseringen en het geloof in de markt is het nu de derde sector (doe-democratie, dus burger) die maatschappelijke problemen moet gaan oplossen.

Het proces van co-creatie is eng, want wat als de uitkomst niet past in beleidskaders?

De werkelijkheid is heel wat complexer. Sectoroverstijgende samenwerking is nodig en vindt ook steeds vaker plaats. Waar loopt het nu vaak op stuk bij sociale innovatie?

  1. Het proces van co-creatie is eng, want wat als de uitkomst niet past in beleidskaders? Het veranderen van bestaande verhoudingen is opeens heel wat minder prettig naarmate dit dichterbij komt. Co-creatie wordt dan al snel verruild voor de veiliger werkvormen.
  2. Het is lastig financiering te vinden voor een idee waarvan nog niet bewezen is dat deze werkt. Het vraagt enorm veel investering van de social innovator zelf om een en ander daadwerkelijk te realiseren. Een kleine investering van een fonds, overheid of bedrijf kan soms al veel uitmaken. Maar met de schaars beschikbare middelen in het sociaal domein voor de transitie is er weinig ruimte voor de beoogde transformatie.
  3. Gemeenten werken vaak met gevestigde partijen. Vanuit historie maar ook vanuit efficiency oogpunt. Het is voor actieve burgers en sociale ondernemers vaak lastig om er tussen te komen. Daar komt bij dat sociale innovaties vaak sectoroverstijgend zijn. Hun kracht is dat zij bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, zorg, welzijn en duurzaamheid verbinden rondom een actueel sociaal vraagstuk. Dat is lastig te plaatsen in de portefeuilles van gemeenten.
  4. Steeds meer stellen gemeenten of financiers de eis dat de gevonden oplossingen grootschalig toepasbaar moeten zijn. Maar sociale innovaties zijn veelal complexe oplossingen voor complexe problemen. En de context waaruit de innovatie is voortgevloeid is nooit één op één te kopiëren. ‘One size fits all’ gaat bij sociale innovatie niet op.

Deze kanttekeningen wekken wellicht de indruk dat sociale innovatie zo lastig is, dat we er maar beter mee kunnen stoppen. Dat zeker niet! Sociale innovatie is een kansrijk proces.

Sectoroverstijgend krachten bundelen

Als verschillende sectoren samen werken aan innovatie is de kans op succes groter. We zien nu dat overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke organisatie en (actieve) burgers steeds vaker de handen in één slaan om sociale vraagstukken aan te pakken. Deze ontwikkeling is veelbelovend. Wanneer een gemêleerde groep zich over een vraagstuk buigt, leidt dat tot een brede blik en het meenemen van de wijsheid van elke partij. Verschillende soorten kennis komen bij elkaar en de betrokkenen kunnen allen hun eigen USP (Unique Selling Point) inzetten. De gemeente kan ruimte maken voor nieuw beleid, bedrijven kunnen investeren, maatschappelijke organisaties kunnen sociaal kapitaal inzetten. En los van alle jargons brengt de burger zijn of haar eigen leefwereld mee, waardoor de kans veel groter is dat de oplossingsrichting die men creëert aansluit bij die leefwereld.

Succes kan haast nooit van één partij alleen komen

De eerste experimenten zijn gaande: civiq crowdfunding in o.a. Eindhoven, Social Impact Factory in Utrecht, de MAEXchange van Kracht in Nederland. Laten we hopen dat deze experimenten de ruimte krijgen en laten we de complexiteit van sociale innovatie recht doen. Movisie gelooft dat door de krachten sector-overstijgend te bundelen succesvolle innovatie kan ontstaan en dat deze samenwerking een voorwaarde is om het te realiseren. Succes kan haast nooit van één partij alleen komen. Movisie zou graag zien dat het Europees onderzoeksproject deze bredere visie meeneemt in hun onderzoek.

Wat komt er nog aan?

Het onderzoeksproject is in 2014 gestart en loopt door tot 2017. De aandacht gaat in de onderzoeken die nog komen met name uit naar het verband tussen organisatiecultuur en het vermogen om sociaal te innoveren.

Daarnaast gaan onderzoekers aan de hand van case studies voor een aantal Europese landen sociale innovaties in het welzijnswerk, de zorg, de re-integratie van werkzoekenden en bij de integratie van nieuwkomers analyseren. Alleen bij dit laatste thema wordt de Nederlandse praktijk (naast de Britse, Italiaanse en Tsjechische) meegenomen. Vanwege de actualiteit van dit thema zullen de onderzoeksresultaten ongetwijfeld op veel belangstelling mogen rekenen.

Over ITSSOIN
Het vierjarig project ITSSOIN wordt gefinancierd door de Europese Unie en gecoördineerd door de universiteit van Heidelberg. Onderzoeksinstellingen en universiteiten uit Groot-Brittannië, Italië, Denemarken, Frankrijk, Zweden, Tsjechië en Spanje participeren in het project. De Vrije Universiteit Amsterdam en het Sociaal Cultureel Planbureau zijn de Nederlandse partners. Meer informatie over het project vindt u op de ITSSOIN website (Engelstalig).